frans hfst 1 vwo 3 Flashcards
1
Q
je suis
A
ik volg
2
Q
ik volg
A
je suis
3
Q
j’envoie
A
ik stuur
4
Q
ik stuur
A
j’envoie
5
Q
créer
A
(aan) maken
6
Q
(aan)maken
A
créer
7
Q
le compte
A
het account
8
Q
het account
A
le compte
9
Q
utiliser
A
gebruiken
10
Q
gebruiken
A
utiliser
11
Q
ajouter
A
toevoegen
12
Q
toevoegen
A
ajouter
13
Q
laisser
A
achterlaten
14
Q
achterlaten
A
laisser
15
Q
le commentaire
A
het bericht
16
Q
het bericht
A
le commentaire
17
Q
branché(e)
A
hip, in de mode
18
Q
hip, in de mode
A
branché(e)
19
Q
démode(e)
A
ouderwets
20
Q
ouderwets
A
démode(e)
21
Q
c’est-à-dire
A
dat wil zeggen
22
Q
dat wil zeggen
A
c’est-à-dire
23
Q
ça te dit?
A
heb je daar zin in?
24
Q
Heb je daar zin in?
A
ça te dit
25
je deviens
ik word
26
ik word
je deviens
27
je viens de
ik heb zojuist
28
fais voir
laat zien
29
laat zien
fais voir
30
malheureusement
jammer genoeg
31
jammer genoeg
malheureusement
32
c'est dommage
dat is jammer
33
dat is jammer
c'est dommage
34
ce n'est pas grave
het is niet erg
