Frans chaptre 5 bron a Flashcards
1
Q
Être en forme
A
in vorm zijn
2
Q
In vorm zijn
A
etre en forme
3
Q
malade
A
ziek
4
Q
ziek
A
malade
5
Q
grave
A
ernstig
6
Q
ernstig
A
grave
7
Q
dangereux, dangereuse
A
gevaarlijk
8
Q
gevaarlijk
A
dangereux, dangereuse
9
Q
repose-toi bien
A
rust goed uit
10
Q
rust goed uit
A
repose-toi bien
11
Q
fais attention
A
pas op
12
Q
pas op
A
fais attention
13
Q
arrête
A
hou op
14
Q
hou op
A
arrête
15
Q
vas-y
A
ga je gang
16
Q
ga je gang
A
vas-y
17
Q
viens
A
kom
18
Q
kom
A
viens
19
Q
c’est mieux
A
het is beter
20
Q
het is beter
A
c’est mieux
21
Q
rater
A
missen, mislopen
22
Q
missen, mislopen
A
rater
23
Q
avoir peur
A
bang zijn
24
Q
bang zijn
A
avoir peur
25
essayer
proberen
26
proberen
essayer
27
bouger
bewegen
28
bewegen
bouger
29
attendre
wachten
30
wachten
attendre
31
apprendre à
leren om
32
leren om
apprendre à
33
participer à
meedoen aan
34
meedoen aan
participer à
35
facile
makkelijk
36
makkelijk
facile
37
Peut-être
misschien
38
misschien
Peut-être
39
sûr(e)
zeker
40
zeker
sûr(e)
41
Ça va?
gaat het?
42
Gaat het?
Ça va?
43
Non, je pense que je suis malade.
nee, ik denk dat ik ziek ben.
44
nee, ik denk dat ik ziek ben.
Non, je pense que je suis malade.
45
je ne me sens pas bien.
ik voel me niet goed
46
ik voel me niet goed.
je ne me sens pas bien.
47
Tu vais voir le docteur?
ga je naar de dokter?
48
ga je naar de dokter?
Tu vais voir le docteur?
49
Oui, j'ai rendez-vous cet après-midi.
ja, ik heb vanmiddag een afspraak.
50
Non, je reste au lit
Nee, ik blijf in bed.
51
Nee, ik blijf in bed.
Non, je reste au lit
52
ja, ik heb vanmiddag een afspraak.
Oui, j'ai rendez-vous cet après-midi.
