FRans toets 3 lllala deck 1 Flashcards
1
Q
le mariage
A
het huwelijk
2
Q
het huwelijk
A
le mariage
3
Q
la fête
A
het feestje
4
Q
het feestje
A
la fête
5
Q
le cousin, la cousine
A
de neef, de nicht
6
Q
de neef, de nicht
A
le cousin, la cousine
7
Q
tout le monde
A
iedereen
8
Q
iedereen
A
tout le monde
9
Q
j’áttends
A
ik wacht (op)
10
Q
ik wacht (op)
A
j’áttends
11
Q
un/une autre
A
een ander(e)
12
Q
een ander(e)
A
un/une autre
13
Q
là-bas
A
daar(ginds)
14
Q
daar(ginds)
A
là-bas
15
Q
à coté de
A
naast
16
Q
naast
A
à coté de
17
Q
souvent
A
vaak
18
Q
vaak
A
souvent
19
Q
parfois
A
soms
20
Q
soms
A
parfois
21
Q
mignon(e)
A
schattig
22
Q
schattig
A
mignon(e)
23
Q
pénible
A
lastig
24
Q
lastig
A
pénible
25
sympa
aardig, leuk
26
aardig, leuk
sympa
27
le/la pauvre
de arme ziel
28
de arme ziel
le/la pauvre
29
en train de
bezig met
30
bezig met
en train de
31
on vient
we komen
32
we komen
on vient
33
je n'ai pas faim
ik heb geen honger
34
ik heb geen honger
je n'ai pas faim
35
regarder
kijken(naar)
36
kijken(naar)
regarder
37
partager
delen
38
delen
partager
39
changer
veranderen
40
veranderen
changer
