fa klas 2 lees en luistertoets deel 2 Flashcards
1
Q
avoir lieu
A
plaatsvinden
2
Q
plaatsvinden
A
avoir lieu
3
Q
bouger
A
bewegen
4
Q
bewegen
A
bouger
5
Q
essayer
A
passen, probeen
6
Q
passen, proberen
A
essayer
7
Q
trouver
A
vinden
8
Q
vinden
A
trouver
9
Q
détester
A
een hekel hebben aan
10
Q
een hekel hebben aan
A
détester
11
Q
presque
A
bijna
12
Q
bijna
A
presque
13
Q
seulement
A
alleen, alleen maar
14
Q
alleen, alleen maar
A
seulement
15
Q
trop [de]
A
te, te veel
16
Q
te, te veel
A
trop [de]
17
Q
beaucoup
A
veel
18
Q
veel
A
beaucoup
19
Q
plus de
A
meer dan
20
Q
meer dan
A
plus de
21
Q
jeune
A
jong
22
Q
jong
A
jeune
23
Q
vieux/vieille
A
oud
24
Q
oud
A
passen, proberen
25
connu[e]
bekend
26
bekend
connu[e]
27
pas mal
niet slecht
28
niet slecht
pas mal
29
noir[e]
zwart
30
zwart
noir[e]
31
devant
voor [plaats]
32
voor [plaats]
devant
33
comme
zoals
34
zoals
comme
35
ensuite
vervolgens, daarna
36
vervolgens, daarna
ensuite
37
pourquoi
waarom
38
waarom
pourquoi
39
le dernier, la dernière
de laatste
40
de laatste
le dernier, la dernière
41
coûter
kosten
42
kosten
coûter
43
admirer
bewonderen
44
bewonderen
admirer
45
acheter
kopen
46
kopen
acheter
47
ettendre
wachten
48
wachten
ettendre
49
manger
eten
50
eten
manger
51
surtou
vooral
52
vooral
surtou
53
depuis
sinds, vanaf
54
sinds, vanaf
depuis
55
après
na, daarna
56
na, daarna
après
57
par contre
daarentegen
58
daarentegen
par contre
59
en plus
daarnaast, bovendien
60
daarnaast, bovendien
en plus
61
penser [à]
denken aan
62
denken aan
peser [à]
63
gagner
winnen
64
winnen
gagner
65
choisir
kiezen
66
kiezen
choisir
67
porter
dragen
68
dragen
porter
69
adorer
dol zijn op
70
dol zijn op
adorer
71
l'histoire v
het verhaal
72
het verhaal
l'histoire v
73
le jeune
de jongere
74
de jongere
le jeune
75
la fois
de keer
76
de keer
la fois
77
avoir besoin de
nodig hebben
78
nodig hebben
avoir besoin de
79
l'argent m
het geld
80
het geld
l'argent m