7 a Flashcards
aller en ville
de stad ingaan
de stad ingaan
aller en ville
actif/active
actief
actief
actif/active
fainéant[e]
lui
lui
fainéant[e]
célèbre
beroemd
beroemd
célèbre
seul[e]
alleen
alleen
seul[e]
toujours
altijd
altijd
toujours
le soir
de avond
de avond
le soir
tout le monde
iedereen
iedereen
tout le monde
nouveau/nouvelle
nieuw
nieuw
nouveau/nouvelle
avoir besoin de
nodig hebben
nodig hebben
avoir besoin de
le match
de wedstrijd
de wedstrijd
le match
faire du cheval
paardrijden
paardrijden
faire du cheval
faire du tennis
tennissen
tennissen
faire du tennis
faire du la natation
zwemmen
zwemmen
faire du la natation
faire du patinage
schaatsen
schaatsen
faire de patinaga
la chambre
de [slaap] kamer
de [slaap] kamer
la chambre
l’ ordinatuer m
de computer
de computer
l’ ordinateur m
dans dix ans
over tien jaar
over tien jaar
dans dix ans
tu rigoles
je maakt een grapje
je maakt een grapje
tu rigoles
qu’ est-ce que
wat
wat
qu’ est-ce que