b fa-nl Flashcards
l’hôtel
het hotel
la piscine
het zwembad
la fille
het meisje
la garçon
de jongen
génial[e]
geweldig
s’il vous plait?
alstublieft[iets vragen]
avec
met
aussie
ook
toujours
altijd
dans
in
la fimille
de famillie
les parents m mv
de ouders
il y a
er is,er zijn
la soeur
de zus
le frére
de broer
j’aime
ik vind leuk/ houd van
je préfrére
ik heb liever
c’est
dat is,het is
petit[e]
klein
grand[e]
groot
bonjour, ça va?
hallo/hoi hoe gaat het?
ça va bien,et toi
het gaat goed en met jou?
C’est qoui breda?
wat is dat breda?
c’est un ville.
dat is een stad.
het hotel
l’hôtel
het hotel
l’hôtel
het zwembad
la piscine
het meisje
la fille
de jongen
le garçon
geweldig
génial[e]
alstublieft[iets vragen]
s’il vou plait
met
avec
ook
aussie
altijd
toujours
in
dans
de familie
la famille
de ouders
les parents
er is,er zijn
il y a
de zus
la soeur
de broer
le frére
ik vind leuk/houd van
j’aime
ik heb liever
je préfère
dat is, het is
c’est
klein
petit[e]
groot
grand[e]
