Eva 10.24 hete_4 Flashcards
carrot (2)
winterpeen, wortel
origin
herkomst
downside, disavantage / hátrány
nadeel (2)
dude
gozer
fucker
sodemieter
piss off
sodemieter op
to tick off / kipipál
aftikken
mess
rommel
to lay
leggen
bullshit
lulsmoes
wasted
gemieterd
money (2)
geld, poen
stupid
lullig
deplorable concurrence / siralmas egyetértés
betreurenswaardige samenloop
deplorable combination of circumstances / a körülmények siralmas kombinációja
betreurenswaardige samenloop van omstandigheden
annoyance
ergernis
loneliness
eenzamheid
on the up
op de proppen
he was suddenly gone
hij was opeens weg
to chase away
verjagen
scaffolding / állvány
stellage
to relativize
relativeren
to itch (2)
kriebelen, jeuken
I get the creeps from him / borzongok tőle
ik krijg de kriebels van hem
what for
waar voor
copy
exemplaar
sample / minta
steekproef
pattern / mintázat
patroon
frame
kader
at the time
destijds
to usher in / betessékel
inluiden
to herald / előre jelez
inluiden
to prelude / bevezet (2)
preluderen, inluiden
jealous
jaloer
intent / elszánt
opzet
lobby
foyer
for the time being (2)
vooralsnog, voorlopig
stupid accident
suf ongeluk
just before
vlak voor
to appreciate
op prijs stellen
confused
in de war
really
werkelijk
gossip
roddel
to fold over / áthajt(ódik)
omvouwen
bucket
emmer
just now
zojuist
from now on
voortaan
quite
nogal
accustomed / hozzászokott
gewend
messy
slordig
lie
leugen
extremely hard
keihard
tap
kraan
constant, continual, constinous / folyamatos (3)
voortdurend, doorlopen, constant (3)
trophy
trofee
to add
voegen
whole
geheel
guilty
schuldig
hollow / üreg
hol
to push, to shove
duwen (2)
to forgive
vergeven
to forget
vergeten
wreck / roncs
wrak
feeling of revenge
wraakgevoel
vengeance, revenge
wraak (2)
wrath, anger, rage / düh, harag
toorn (3)
saw
zag
said
zie