De sociale ontwikkeling en de persoonlijkheidsontwikkeling in de peuter en kleutertijd Flashcards

1
Q

Wat is Erikson zijn visie op de persoonlijkheidsontwikkeling?

A

In de peuter- en kleutertijd krijgen kinderen te maken met een psychosociaal conflict dat betrekking heeft op de ontwikkeling van een eigen initiatief. tegelijkertijd begint het zelfconcept te ontwikkelen, denkbeeld over eigen ik.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat houdt de psychosociale ontwikkeling in van Erikson?

A

de veranderingen in hoe we aankijken tegen onszelf, tegen de betekenis van het gedrag van anderen en tegen ons eigen gedrag (als leden van de samenleving).
> de maatschappij en cultuur plaatsen bepaalde uitdagingen bij mensen aan die per leeftijd verschillend zijn.
> elk mens doorloopt 8 stadia waarin steeds een crisis of conflict moet worden opgelost. Op basis van de ervaringen bij het oplossen van deze conflicten, ontwikkelt ieder persoon een positiever of negatiever gevoel van eigenwaarde of zelfbeeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Aan het begin van de peuter- en kleutertijd, welke stadia is er dan?

A

Stadium van autonomie versus schaamte en twijfel. De periode waarin kinderen van tussen de 18 maanden en 3 jaar zelfstandigheid en autonomie ontwikkelen als hun ouders hun verkenningsgedrag stimuleren, en schaamte en zelftwijfel ervaren als ze beperkt en overmatig beschermd worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke stadium bevinden peuters en kleuters zich meeste tijd in?

A

Stadium van initiatief -versus-schuldgevoel. Periode van 3 tot 6 jaar waarin kinderen te maken krijgen met conflicten tussen het verlangen om onafhankelijk van hun ouders te opereren en het schuldgevoel dat voortvloeit uit de onbedoelde consequenties van hun acties.
> in deze periode veranderd de manier waarop kinderen zichzelf
> hier ontstaat het besef dat peuters en kleuters zelfstandige personen zijn en beginnen ze beslissingen te nemen en vorm te geven aan het soort persoon dat ze uiteindelijk zullen worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat gebeurd er met kinderen in de initiatief-versus-schuldgevoel stadium?

A

> ouders die positief reageren op de onafhankelijkheid van kinderen, kunnen kinderen helpen negatieve gevoelens het hoofd te bieden.
ouders die hun kind zelfstandigheid bieden en ondersteuning en sturing geven, kunnen kinderen het initiatief stimuleren. Als ouders hun kinderen dwarsbomen bij poging onafhankelijker te worden, kunnen schuldgevoel bevorderen dat hele leven bij het kind bestaat. Dit schuldgevoel heeft ook invloed op het zelfbeeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is zelfbeeld en hoe kijken peuters en kleuters aan tegen hun zelfbeeld?

A

Iemands identiteit of de opvattingen die hij van zichzelf als persoon heeft.
> peuters en kleuters hebben de neiging hun kennis en capaciteiten te overschatten en ze zien hun toekomst rooskleurig (ze zijn de beste en gaan altijd winnen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waar komt die optimisme die peuters en kleuters vandaan?

A

Ze zijn nog niet begonnen met zichzelf en hun prestaties met die van anderen te vergelijken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe komt de cultuur van kinderen tot uiting in het beeld dat peuters en kleuters van zichzelf beginnen te ontwikkelen?

A

Kinderen in het westen hebben een individualistische oriëntatie: filosofie waarin de nadruk ligt op persoonlijke identiteit en op de eigenheid van het individu.
> zij focussen meer op de aspecten die hen van anderen onderscheid en wat hen uniek maakt. Zo kunnen kinderen tot uiting laten komen door aandacht van anderen te trekken door zich te onderscheiden en hun behoeften kenbaar te maken.

Kinderen in Aziatische culturen hebben vaak een collectivistische oriëntatie, filosofie waarin de nadruk ligt op onderlinge en afhankelijkheid.
> kind moet niet opvallen en dienstbaar zijn aan familie en goed zijn best doen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is gender en wanneer ontstaat het?

A

Het gevoel mannelijk of vrouwelijk te zijn. Op hun tweede jaar geven kinderen zichzelf en anderen het label mannelijk of vrouwelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe manifesteert gender zich in de peuter- en kleutertijd?

A
  1. Tijdens het spelen. Jongens doen wildere spelletjes terwijl meisjes zich meer bezig houden met georganiseerde spelletjes en rollenspellen. Jongens spelen vaker met jongens en meisjes met meisjes.
    > bij spelen lijkt gender zwaarder te wegen dan etniciteit (Amerikaans jongetje speelt liever met een blank jongetje dan met een Amerikaans meisje)
  2. peuters en kleuters beginnen verwachtingen te ontwikkelen over toepasselijk gedrag voor jongens en meisjes. Hun verwachtingen zijn meer stereotiep dan die van volwassenen. Genderstereotiepe opvattingen worden erger tot 5 jaar en neemt af na 7 jaar, maar verdwijnen niet en hebben dezelfde opvattingen als volwassenen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe uiten genderverwachtingen zich in peuter- en kleutertijd?

A

Schrijven eigenschappen toe aan mannen als competentie, onafhankelijkheid, kracht en concurrentiedrang. En vrouwen bezitten warmte, expressiviteit, zorgzaamheid en onderworpenheid.

Dit zijn alleen wel verwachtingen en zeggen wat over de manier waarop kinderen kijken naar de wereld. Deze verwachtingen hebben invloed op hun eigen gedrag en de manier waarop zij met leeftijdsgenoten en volwassenen omgaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de verklaringen voor het belang van gender in de peuter- en kleutertijd?

A
  1. Biologische theorie over genderverschillen
  2. psychoanalytische theorie over genderverschillen
  3. Sociale leertheorie over genderverschillen
  4. Cognitieve theorie over genderverschillen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de biologische theorie over genderverschillen?

A

Biologische theorie: biologische kenmerken die gerelateerd zijn aan sekse leiden tot genderverschillen. Voorouders die zich gedroegen op manieren die tegenwoordig als stereotiep vrouwelijk of mannelijk worden beschouwd, zouden zich beter kunnen voortplanten. Ook zouden verschillen in de hersenen leiden tot genderverschillen.
> hormonen zijn een voorbeeld van biologische kenmerken, VB: als een kind aan een hoge dosis oestrogeen wordt blootgesteld, overwegend vrouwelijk en andersom met androgeen.
> tevens bestaat er ook biologische verschillen in de structuur van de hersenen tussen mannen en vrouwen. Het corpus callosum (zenuwbundel die hersenhelften verbindt) is groter bij vrouwen.
> andere ontwikkelingspsychologen die voor een evolutionaire benadering kiezen, menen dat mannelijke voorouders die meer stereotiep mannelijk gedrag vertoonden, beter in staat waren vruchtbare vrouwen aan te trekken die voor sterk nageslacht zou zorgen. Vrouwen die uitblonken in stereotiep vrouwelijke vaardigheden zoals verzorgen, waren waardevolle partners en beschermden hun kinderen goed. Genderverschillen verschillen niet alleen door biologische invloeden, maar ook omgeving en andere invloeden.
> Implicaties zijn dat meisjes vanuit de evolutie geprogrammeerd zijn zich expressiever en verzorgender te gedragen. Prenatale blootstelling aan hormonen van de andere sekse vertoont een verband met gedrag dat normaal gesproken van die sekse wordt verwacht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de psychoanalytische theorie over genderverschillen?

A

Genderontwikkeling is het resultaat van identificatie met de ouder van dezelfde sekse, die tot stand komt na het doorlopen van een reeks stadia die gekoppeld zijn aan onbewuste driften. Kinderen die stereotiep gedragingen laten zien, doen dit omdat ze zich identificeren met ouders van dezelfde sekse.

Volgens Freud doorloopt de mens verschillende stadia die gerelateerd zijn aan onbewuste driften. Volgens Freud valt de peuter- en kleutertijd samen met de fallische fase, waarbij een kind plezier ontleent aan zijn genitale seksualiteit. Aan het eind van de fallische fase ontstaat er de oedipuscomplex (rond 5 jaar). Er is kritieker deze theorie omdat er te weinig onderzoek naar gedaan is, maar ook steun.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is het oedipuscomplex?

A

Eind fallische fase treedt deze op. Wanneer anatomische verschillen tussen mannen en vrouwen in het oog springen.
> Jongens krijgen een onbewuste seksuele belangstelling voor hun moeder en zien hun vader als rivaal. Ze beschouwen hun vader als almachtig, daardoor ontwikkelen jongens angst op vergelding, dat zich manifesteert in castratieangst. Om deze angst te onderdrukken, gaan ze zich meer identificeren met hun vader.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is identificatie dat optreedt bij Oedipuscomplex en elektracomplex?

A

Deze identificatie is een proces waarbij kinderen proberen gelijk te zijn aan de ouder van dezelfde sekse en waarbij ze de attitudes en waardes van die ouder overnemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is het elektracomplex?

A

Meisjes gaan zich onbewust seksueel aangetrokken voelen tot hun vader. Om de liefde van de vader te winnen, gaan ze zich identificeren met hun moeder en proberen ze zoveel mogelijk op de moeder te lijken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is het effect van gender identificatie?

A

Kinderen nemen gender attitudes en waardes over. Zo worden verwachtingen van hoe vrouwen en mannen zich moeten gedragen doorgegeven op generatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is de sociale leertheorie over genderverschillen?

A

Volgens deze theorie leren kinderen gendergerelateerd gedrag en verwachtingen door anderen te observeren. Als ze zien dat personen beloond worden voor gendergerelateerd gedrag, zullen zij dit ook eerder vertonen. Ook de media beïnvloed dit gedrag en verwachtingen. Tevens kunnen mensen ook op een directe manier de sociale rollen aanleren door bijvoorbeeld ‘zo ben je een lief meisje’ of ‘zo ben je een lieve jongen’ te zeggen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is de cognitieve theorie over genderverschillen?

A

Door het gebruik van genderschema’s, die zich al vroeg in de het leven ontwikkelen. Zien peuters en kleuters de wereld door een bepaalde filter. Ze gebruiken hun groeiende vaardigheden om regels te ontwikkelen over wat gepast is voor vrouwen en mannen.

Volgens theoretici zorgt het verlangen om een duidelijke identiteit te vormen ervoor dat kinderen een genderidentiteit ontwikkelen, de perceptie van het zelf als mannelijk of vrouwelijk. Hiervoor ontwikkelen ze een genderschema. Deze theorie impliceert dat verschillen tussen de seksen ongepast zijn, peuters en kleuters moeten leren anderen als individuen te behandelen. Verder is het belangrijk om hun eigen talenten te ontplooien en te handelen als individu.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is een genderschema? (cognitieve theorie)

A

een cognitief raamwerk waarbinnen genderrelevante informatie wordt geordend.
> worden al vroeg in het leven ontwikkeld. het vormt een filter door hoe kinderen de wereld zien.
> peuters en kleuters gebruiken hun cognitieve vaardigheden om regels op te stellen over wat toepasselijk is voor een man en vrouw (bijv vrouwen horen rokken te dragen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Peuters en kleuters stellen dus ‘regels’ op over toepasselijk gedrag, hoe ontstaat deze rigiditeit? (cognitieve theorie)

A

Het is het resultaat van hoe peuters en kleuters aankijken tegen gender.
> eerst hebben kinderen een genderschema die beïnvloed wordt door onjuiste opvattingen over sekseverschillen. Zo denken jonge kinderen dat sekseverschillen op basis van gedrag of verschijning komt en niet biologische verschillen. (vader met een jurk wordt een vrouw)
> Rond 4/5 jaar ontstaat de genderconstantie, het feit dat mensen permanent mannelijk of vrouwelijk zijn als gevolg van vaste, onveranderlijke biologische factoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Hoe ontstaan vriendschappen bij kinderen?

A
  1. Voor het derde jaar vooral sociale interactie op hun eigen plek met ouders/verzorgers.
  2. Vanaf 3 jaar beginnen kinderen vriendschappen te ontwikkelen. Relaties met vrienden zijn gebaseerd op het verlangen om een metgezel te hebben, iemand met wie ze kunnen spelen en vermaken. Vooral gericht op spelen met elkaar.
  3. Als ze ouder worden, gaan ze vriendschap als iets permanents zien, een stabiele relatie met gevolgen voor toekomstige activiteiten. Meer aandacht voor abstracte begrippen als vertrouwen, steun, gemeenschappelijke interesses.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Welke spel categorieën zijn er ?

A
  1. Begin van de peuter- en kleutertijd doen kinderen functioneel spel, spelvorm die bestaat uit eenvoudige, zich herhalende activiteiten die typisch zijn voor 3 jarigen.
    > kunnen objecten bij betrokken zijn (auto, pop) of herhaalde spierbewegingen (huppelen, springen, klei uitrollen)
    > kind doet iets om actief te zijn en het functie van het spel zit in het spel.
  2. Tegen 4 jaar gaan ze over op constructief spel, spelvorm waarbij kinderen objecten manipuleren om iets te produceren of te bouwen.
    > het heeft nu een einddoel, zoals huis van lego bouwen of een puzzel in elkaar maken. Hoeft niet altijd gefocust te zijn op iets nieuws maken, kan ook maken en omgooien en opnieuw maken
    > ontluikende cognitieve en fysieke vaardigheden testen en fijne motoriek oefenen. Maar leren ook samen te werken met anderen
    > je moet dus in de peuter-kleutertijd zowel functioneel als constructief speelgoed geven.
    > VB: poppetje maken van klei
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Welke sociale aspecten van spelen zijn er in de spelcategorieen?

A
  1. parallel spel: spelvorm waarbij kinderen naast elkaar met hetzelfde materiaal spelen zonder dat er sprake is van wezenlijke interactie. Begin peuter- en kleutertijd
    > spelen elk met eigen puzzel
  2. toekijkend spel: spelvorm waarbij kinderen alleen maar nar het spel van anderen kijken zonder zelf mee te doen. Ook in de peuter- en kleutertijd. Ze kijken stil toe, of geven advies of commentaar of moedigen aan.
    > kind kijkt toe hoe de ander met lego speelt
  3. associatief spel: spelvorm waarbij twee of meer kinderen daadwerkelijk de interactie aangaan doordat ze speelgoed of materiaal uitwisselen of lenen, hoewel ze niet hetzelfde doen.
    > elk bezig met eigen lego bouwwerk maar delen steentjes uit.
  4. coöperatief spel: spelvorm waarbij kinderen echt met elkaar spelen (ze wisselen elkaar af, doen spelletjes of bedenken wedstrijdjes). Manifesteert eind peuter- en kleutertijd.
    > om de beurt puzzelstukje leggen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Waardoor wordt de aard van associatief en cooperatief spel beïnvloed?

A

Door de hoeveelheid sociale ervaringen die kinderen hebben opgedaan. Kinderen die veel in aanraking zijn geweest met andere kinderen, zullen vroeger sociaal gedrag vertonen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Vertoont solitair of toekijkend spel zich ook op latere leeftijd?

A

Ja, soms willen kinderen gewoon even alleen spelen of als je nieuw bent even toekijken voor je meedoet.

28
Q

Hoe veranderen fantasiespelletjes tijdens de peuter- en kleutertijd?

A

Fantasiespellen worden minder realistischer, omdat ze realistische objecten gaan gebruiken en minder concrete objecten.
> begin peuter-kleuter speelgoed radio en daarmee doen alsof ze radio luisteren
> later gebruiken ze een grote doos als radio

29
Q

Wat is Vygotsky zijn perspectief over fantasiespel?

A

Als het sociaal van aard is, is het een belangrijke manier om cognitieve vaardigheden van peuters en kleuters te verbeteren. Ze kunnen activiteiten oefenen die onderdeel zijn van hun cultuur en vergroten inzicht over de manier waarop de wereld functioneert.

30
Q

Wat is het effect van spel volgens Adele Diamond?

A
  1. Ook kan spel zelfdiscipline bijbrengen, omdat het je leert hoe je impulsen kan beheersen.
  2. Maar ook leren ze vooruit denken en het beheersen van hun emoties.
  3. Ook helpt spel de hersenen ontwikkelen en perfectioneren.
    > onderzoek Pellis wijst uit dat hersenbeschadiging tot abnormaal spelgedrag leidt en onthouding van spel bij dieren de ontwikkeling van de hersenen beïnvloed.
31
Q

Welk experiment voerden Pellis en zijn collega’s uit en wat kwam daaruit?

A

Gingen ratten onder 2 verschillende condities observeren.
> controleconditie werd een jonge rat bij 3 jonge vrouwtjesratten gestopt. Hij kon hier spelen
> experimentele conditie: jonge rat bij 3 volwassenen vrouwtjes ratten. Niet spelen, maar wel verzorgen.

> > rat die niet kon spelen had gebreken in de ontwikkeling van de prefrontale cortex, gedeelte van de hersenen dat betrokken is bij de cognitieve en emotionele functies (plannen, sociaal gedrag en impulsbeheersing)

> > Spel heeft dus veel belang bij de ontwikkeling van de hersenen en cognitieve ontwikkeling.

32
Q

Zijn er culturele verschillen in spel?

A

Ja, in Aziatische culturen meer parallel spel dan Amerikaanse die meer fantasiespel doen.

33
Q

Wat is een reden van de veranderingen in het spel bij kinderen? Wat is de theory of mind

A

De ontwikkeling van hun theory of mind, de cognitieve vaardigheid om aan jezelf en aan anderen gedachten, gevoelens, ideeën en intenties toe te schrijven en op basis daarvan te anticiperen op het gedrag van anderen.

34
Q

Hoe verloopt de theory of mind ?

A

In de peuter- en kleutertijd kunnen kinderen zich steeds beter verplaatsen in anderen,
1. als ze 2 zijn kunnen ze begrijpen dat anderen emoties hebben
2. als ze 3/4 zijn kunnen kinderen onderscheid maken tussen mentale verschijnselen en de fysieke actualiteit
> kunnen zich iets voorstellen wat niet fysiek aanwezig is zoals een fantasiedier en ze kunnen doen alsof iets gebeurd en weten dat anderen ook daartoe in staat zijn. Ook begrijpen peuters en kleuters dat mensen motieven en redenen hebben voor gedrag, hierdoor worden ze ook sociaal vaardiger.

35
Q

Welke grenzen zijn er aan het theoretische redeneringsvermogen van 3 jarigen?

A

Ze begrijpen het concept doen alsof, maar overtuiging begrijpen ze niet helemaal.
> Dat komt namelijk naar voren bij de foute-overtuiging-opdracht. Hier krijgen peuters een pop te zien, Maxi die chocolaatjes in de kast zet en dan weggaat. Als de peuter weg is, legt mama ergens anders de chocolaatjes neer. 3 jarige die alles gezien heeft zal zeggen dat Maxi op de nieuwe plek kijkt. 4 jarige zal wel weten dat Maxi op de oude plek gaat kijken.

Tegen het eind van de kleutertijd zullen kinderen kwesties rond foute overtuiging goed oplossen.

36
Q

Welke kinderen kunnen de foute overtuiging kwesties niet goed oplossen?

A

behalve kinderen met autisme. Zij hebben namelijk een kwalitatief andere ontwikkeling in de sociale interacties en communicatie en door beperkte repetitieve en stereotiepe gedrag- interesse en activiteitspatronen. Het gaat hier ook wel om een pervasieve stoornis, omdat dit type ontwikkelingsstoornis een ernstige impact kan hebben op de totale ontwikkeling. Mensen met autisme kunnen moeilijk met anderen omgaan, omdat ze moeilijk het gedrag en denken van anderen begrijpen.

37
Q

Welke factoren spelen een rol bij de ontwikkeling van de theory of mind?

A
  1. rijping van de hersenen
  2. Ontwikkeling van het taalvermogen en dan vooral het vermogen om woorden als denken en weten te begrijpen. Deze woorden zijn belangrijk voor de inzicht van peuters en kleuters in het mentale leven van anderen.
  3. gelegenheden voor sociale interactie en fantasiespel zijn cruciaal voor het bevorderen van de theory of mind.
    >zo is de theory of mind van kleuters en
    peuters met oudere siblings verder ontwikkeld
    > mishandelde kinderen hebben een achterstand met het vermogen correct te antwoorden op de foute-overtuiging en dat komt door minder ervaring met sociale interacties.
  4. culturele factoren spelen een belangrijke factor bij de ontwikkeling van theory of mind. > kinderen in westerse geïndustrialiseerde culturen schrijven gedrag toe aan het soort mensen dat ze zijn.
    > kinderen in niet-westerse culturen schrijven gedrag toe aan krachten die buiten hun invloedssfeer liggen, zoals een god of ongeluk.
38
Q

Wat is een stimulerende factor voor peuters- en kleuters in het aangaan van relaties met anderen?

A

Sterke, positieve relaties tussen ouders en kinderen

39
Q

Welke opvoedingsstijlen zijn er?

A
  1. autoritaire ouders: ouders die streng, star en koud zijn. Vaak straffen en strikte gehoorzaamheid eisen van hun kinderen
    > vertellen dat kind hele dag op kamer moet blijven en je pakt knuffel af.
    > kinderen zijn vaak teruggetrokken en niet sociaal. Niet erg vriendelijk en voelen zich vaak ongemakkelijk in aanwezigheid van leeftijdsgenoten. Meisjes zijn vaak erg afhankelijk en jongens vijandig.
  2. Permissieve ouders: ouders die vage en inconsistente feedback geven en weinig eisen en grenzen stellen aan hun kinderen.
    > vertellen dat je iets niet mag doen en niet nog een keer mag gebeuren.
    > kinderen lijken veel op autoritaire ouders en zijn afhankelijk, weinig sociaal en hebben weinig zelfbeheersing.
  3. Autoritatieve ouders: ouders die liefdevol en emotioneel ondersteunend zijn, en aan de ene kant duidelijke en consistente regels hanteren en aan de andere kant verklaringen geven voor de redenen dat kinderen zich op een bepaalde manier moeten gedragen.
    > zijn streng, maar emotioneel ondersteunend en stimuleren de onafhankelijkheid. Doen beroep op de ratio van het kind en geven aan waarom ze straf opleggen.
    > vertonen soms eigenschappen van ondersteunend ouderschap: warmte, proactief leren, kalme discussie tijdens opvoedmomenten en belangstelling voor en betrokkenheid bij activiteiten van kinderen.
    > kinderen onafhankelijk, vriendelijk tegen leeftijdsgenoten, assertief en coöperatief. Reguleren eigen gedrag en sterk gemotiveerd om te presteren.
  4. Onverschillige ouders: ouders die vrijwel geen belangstelling tonen voor hun kinderen en zich ongeinteresseerd, afwijzend en emotioneel afstandelijk gedragen.
    > slechts af de kinderen, omdat het gebrek aan betrokkenheid zorgt voor een slechte emotionele ontwikkeling en dat heeft ook weer invloed op de fysieke en cognitieve ontwikkeling.
    > kan uitmonden tot verwaarlozing
40
Q

Wordt er maar 1 opvoedstijl gebruikt?

A

Nee, meerdere die afwisselen.

41
Q

Waar hangt het van af of een opvoedstijl succesvol is?

A

Normen van een specifieke cultuur en wat de ouders hebben meegekregen over de juiste manier van opvoeden.
> Zo is keuzevrijheid in nl en België erg belangrijk en vinden kinderen dat ook. Wensen van de familie vinden zij minder belangrijk.

42
Q

Door wat kenmerken individualistische en collectivistische perspectieven van opvoeding?

A

> individualistisch: autonomie, onderhandelen, uitleggen, stimuleren en ontplooien.

> collectivistische: conformisme, autoriteit, gehoorzaamheid en straf.

43
Q

Waarom is het belangrijk om cultuur mee te nemen in de opvoedstijl en welke houding dient men aan te nemen?

A

Er moet altijd rekening worden gehouden met de culturele context en een houding aan te nemen van cultuursensitiviteit. Dit betekent beseffen dat opvoedingsstijlen in elke cultuur divers en veranderlijk zijn en er niet alleen tussen culturen verschillen bestaan.

44
Q

Wat helpt om discipline bij te brengen in het westen?

A
  1. autoritatief ouderschap
  2. niet slaan
  3. time out als straf
  4. discipline aanpassen op het kind en situatie
  5. routines gebruiken.
45
Q

Wat is de morele ontwikkeling?

A

De rijping van iemands rechtvaardigheidsgevoel en van zijn besef van goed en fout.
> treden veranderingen op in hoe kinderen denken over moreel besef, in hun attitudes t.o.v. morele schendingen en in hun gedrag als ze geconfronteerd worden met morele kwesties.

46
Q

Wat is Piaget’s visie op de morele ontwikkeling?

A

De morele ontwikkeling voltrekt net als cognitieve ontwikkeling in stadia. Het eerste stadium wordt het moreel realisme (heteronome moraliteit). Beperkingen in de cognitieve ontwikkeling van peuters en kleuters leiden tot bepaalde vormen van moreel redeneren.

47
Q

Wat is het moreel realisme?

A

Het eerste stadium wordt het moreel realisme (heteronome moraliteit) genoemd, het stadium van morele ontwikkeling waarin kinderen regels als vast en onveranderlijk beschouwen.
> van 4 tot 7 jaar
> Ze spelen op een rigide manier en gaan ervanuit dat er maar 1 manier is om te spelen en de rest fout is. Vaak kennen ze de spelregels niet. Vaak komt het voor dat kinderen allemaal samenspelen, maar dat ieder kind eigen regels heeft. Volgens Piaget zijn alle kinderen dan winnaars, omdat winnen gelijk staat aan het naar je zin hebben en niet aan concurreren.

48
Q

Wat is de volgende stadium na moreel realisme?

A

Beginnende coöperatie: 7 tot 10 jaar en hier worden spelletjes duidelijk socialer. Ze leren de formele regels van spelletjes en spelen op basis van deze gemeenschappelijke kennis. Regels worden hier als onveranderlijk beschouwd. Er bestaat een juiste manier om te spelen en hier houden kinderen zich aan..

49
Q

Welke stadium komt er na de beginnende coöperatie?

A

Autonome coöperatie: begint rond de 10e levensjaar. Worden zich bewust dat formele regels veranderd kunnen worden als iedereen het daarmee eens is.
> kinderen begrijpen nu dat wetten en regels gemaakt zijn door de mens en kunnen worden veranderd wanneer zij dat willen.
> krijgen door dat autoriteitsfiguren rekening houden met de ernst van de wandaad en met intentionaliteit bij het bepalen van een straf.

50
Q

Hoe denken kinderen in het moreel realisme t.o.v. andere stadia?

A

kind 1 stoot per ongeluk 15 kopjes om

kind 2 klimt stiekem en stoot 1 kopje om.

> Kind in het moreel realisme vind kind 1 stouter dan 2 omdat het de intentie nog niet meeneemt.

Kinderen in moreel realisme geloven ook in immanente rechtvaardigheid, het idee dat regels die overtreden worden direct bestraft dienen te worden.
> zo denken peuters en kleuters dat ze gelijk bestraft worden als ze iets fouts doen, ook als niemand ze gezien heeft. Oudere kinderen begrijpen dat straffen worden uitgevoerd door mensen en dat zij bepalen wanneer.

51
Q

Wat is een kritiekpunt op de zienswijze van Piaget m.b.t. morele ontwikkeling?

A

Hij onderschatte kinderen. Kinderen kunnen op 3 jarige leeftijd al begrip intentionaliteit en nemen dit mee in hun oordeel of een kind slechter is dan de ander.

52
Q

Wat is de visie van de sociale leertheorie op de morele ontwikkeling?

A

Richt zich op hoe de omgeving waarin peuters en kleuters opereren prosociaal gedrag oplevert, behulpzaam gedaan dat ten goede komt aan anderen.
> de sociale leertheorie bouwt voort op de behavioristische theorieën. Hier denken ze dat prosociaal gedrag voortvloeit uit situaties waarin ze positieve bekrachtiging kregen toen ze op een moreel juiste manier handelde.
>Maar de sociale leertheorie gaat een stap verder. Niet alleen treedt leren op als reactie op direct prosociaal gedrag dat bekrachtigd wordt. Kinderen zouden moreel gedrag ook indirect kunnen leren door gedrag van anderen, modellen te observeren (Bandura)
> kinderen imiteren modellen die bekrachtiging krijgen voor hun gedrag en leren dat gedrag uiteindelijk zelf te vertonen.

53
Q

Zijn alle modellen effectief in het opwekken van prosociale responsen?

A

Nee, peuters en kleuters zullen eerder gedrag imiteren van liefdevolle, vriendelijke volwassenen dan van afstandelijke volwassenen. Ook zijn competentere modellen of die veel prestige ervaren, effectiever dan andere modellen.

54
Q

Waar zorgt imiteren voor?

A
  1. gepast gedrag vertonen
  2. herinnert aan de normen en waarden die binnen hun samenleving gelden voor het belang van moreel gedrag.
  3. modelling zorgt ervoor dat kinderen algemenere regels en principes gaan ontwikkeling via het proces abstracte modeling, proces waarbij kinderen algemene regels en principes ontwikkelen die ten grondslag liggen aan het gedrag dat ze observeren.
    > zo halen ze algemene principes uit moreel gedrag (kusje geven pijn > heeft ouders paar keer zien doen)
55
Q

Empathie vormt de kern van bepaalde soorten moreel gedrag, wat is dit?

A

een emotioneel respons die correspondeert met de gevoelens van een andere persoon.
> begint vroeg. 1 jarigen huilen als ze anderen horen huilen. peuters van 2/3 geven alles weg (speelgoed)

56
Q

Wat zorgt volgens theoretici voor moreel gedrag?

A

Empathie, symphatie en bewondering zet kinderen ertoe zich moreel te gedragen. Maar moreel gedrag zou ook bevorderd kunnen worden door negatieve emoties als oneerlijke situatie of schaamte over eerdere misdragingen. Ze gaan zich dan moreler en behulpzamer gedragen om negatieve emoties te vermijden. Zo gaan ze soms anderen helpen om persoonlijke stress te vermijden dat ze ervaren met verdriet of ongeluk van een ander.

57
Q

Waar komt het idee vandaan dat negatieve emoties bijdragen aan de morele ontwikkeling?

A

Freud beweerde in zijn psychoanalytische persoonlijkheidsontwikkeling dat het superego (geweten dat gevoed wordt door regels van opvoeders en maatschappij), ontwikkeld door het oplossen van het Oedipuscomplex. Kinderen gaan zich identificeren met hun ouder van dezelfde sekse en nemen morele waarden over.

58
Q

Wat is agressie en hoe uit zich dat>

A

Het intentioneel toebrengen van verwondingen of schade bij anderen.
> naarmate kind ouder wordt neemt agressie en duur af.
> vroege peuter-kleutertijd is agressie gericht op het doel, speeltje van een ander afpakken.
> extreme agressie is reden tot zorgen. Agressie is een relatief stabiele karaktereigenschap.

59
Q

Waardoor neemt agressie in de peuter- en kleutertijd af?

A

door vorderingen op het gebied van sociale ontwikkeling en de persoonlijkheidsontwikkeling. Ze zijn beter in staat hun emoties te beheersen.

60
Q

Wat is emotionele zelfregulatie?

A

het vermogen om de aard en de intensiteit van emoties aan te pakken.
> rond 2 jaar kunnen kinderen over hun gevoelens praten en strategieën hanteren om ze te reguleren.
> als ze ouder worden ontwikkelen ze effectieve strategieën en leren ze beter omgaan met negatieve emoties.
> ook sociale vaardigheden groeien, ze leren taal te gebruiken om wensen kenbaar te maken

61
Q

Wat is het verschil in agressie tussen jongens en meisjes?

A

Jongens vertonen meer fysieke, instrumentele agressie, agressie die wordt gemotiveerd door de wens om een concreet doel te bereiken (spelen met een speeltje waar een ander mee speelt)

Meisjes vertonen relationele agressie, niet-fysieke agressie die bedoeld is om een ander psychisch te kwetsen (schelden, negeren of kwetsende dingen zeggen)

62
Q

Oorzaken van agressie?

A
  1. sommige theoretici zeggen dat agressief gedrag een instinct is
    >zoals Freud die zegt dat iedereen een doodsdrift heeft wat ons ertoe brengt om agressief te gedragen tegenover anderen. >Volgens Konrad Lorenz heeft iedereen een vechtinstinct om de territorium te verdedigen en genoeg voedsel te vinden.
    >Evolutionaire theoretici verklaren dat agressie leidt tot succes en de kans vergroot dat genen worden doorgegeven.
  2. de sociale leertheorie zegt dat agressie gebaseerd is op eerder leren.
63
Q

Waar moeten we volgens de sociale leertheorie op letten om agressief gedrag te begrijpen?

A

Systeem van straffen en belonen dat in de omgeving van een kind wordt gehanteerd.

64
Q

Hoe vindt agressief gedrag plaatst volgens de sociale leertheorie?

A
  1. directe bekrachtiging (als kinderen worden beloond voor het gedrag wat ze vertonen)
    > blijven spelen als ze anderen kinderen agressief wegduwen.
  2. indirecte bekrachtiging, blootstelling aan agressieve modellen leidt tot meer agressie. , zoals Bandura liet zien met zijn experiment met de bobo pop, agressief spelen met de pop werd getoond en lief spelen, kinderen die agressie zagen gingen dat ook uitbeelden.
65
Q

Wat is het cognitieve perspectief van agressie?

A

Daarvoor moet je kijken hoe kinderen gedrag van anderen, en de context waarin dat gedrag plaatsvindt interpreteren. Sommige kinderen kunnen bepaald gedrag niet goed inschatten en nemen aan dat er agressie is.
> maar deze theorie biedt geen verklaring hiervoor
> door peuters en kleuters handvatten aan te reiken waardoor ze situaties beter kunnen inschatten, kan agressie verminderen

66
Q

Hoe kun je agressie verminderen met videospellen volgens de sociale leertheorie?

A
  1. niet-agressieve modellen blootstellen

2. kijkvaardigheden bijbrengen zodat kinderen weten dat het niet de realiteit is.