De cognitieve ontwikkeling in de peuter- en kleutertijd Flashcards

1
Q

Wat is Piaget zijn opvatting over de cognitieve ontwikkeling in de peuter en kleutertijd?

A

Hij zag de peuter- en kleutertijd als een tijd van stabiliteit als grote verandering

Hij ontwikkelde de stadiatheorie en volgens hem hebben de peuter- en kleutertijd 1 stadium dat van 2 tot 7 jaar duurt en dit heet de preoperationeel stadium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is het preoperationeel stadium?

A

Het stadium dat duurt van tweede tot zevende jaar en waarin het gebruik van symbolisch denken groeit, het vermogen om te redeneren ontstaat en het gebruik van begrippen toeneemt.
> VB: kind dat zijn rokende oom nadoet met een krijtje lang nadat hij uit zicht is.
> het kind kan bij het imiteren van gedrag geen beroep doen de actuele waarneming, maar baseert het op een mentale voorstelling die het heeft gevormd van dat gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn cognitieve operaties?

A

Georganiseerde, formele en logische mentale processen.

Het kind krijgt meer te maken met mentale representaties, maar kan nog niet goed overweg met nieuwe inhoud, omdat het nog niet over de cognitieve operaties beschikt.
> hierdoor neemt een kind zijn fantasie voor werkelijkheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Een belangrijk aspect van het pre operationeel denken is symboolgebruik volgens Piaget, wat is dit?

A

Het vermogen om een mentaal symbool, een woord of object te gebruiken om iets wat niet fysiek aanwezig is weer te geven of te vervangen
> zo begrijpen kleuters dat het mentale symbool voor auto (het woord auto) is en begrijpen ze dat ook een speelgoedauto representatief is voor een echt auto
> door vermogen symbolen te gebruiken, hoeven kinderen geen directe ervaring te hebben met een echte auto om het gebruik en doel van een auto te begrijpen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat wordt er ingezet om symbolen te begrijpen?

A

gesystematiseerde tekeningen of afbeeldingen worden ingezet om kinderen te ondersteunen bij het begrip van symbolen. Voorbeeld is PECS (picture exchange Communication system) > bij dagkaarten op school

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke grote vordering maken kinderen tijdens het pre operationeel stadium?

A

Vordering van het gebruik van complexere taalgebruik. Symboolgebruik vormt de kern hiervoor. Volgens Piaget zijn taal en denken onlosmakelijk met elkaar verbonden en dat de ontwikkeling van taalgebruik verbetering met zich meebrengt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het verschil met denkprocessen in het sensomotorische periode?

A

Denkprocessen die zijn ingebed in sensomotorische activiteiten verlopen traag, omdat ze afhankelijk zijn van het lichaam. Symbolisch denken stelt peuters en kleuters in staat acties symbolisch weer te geven, waardoor het denken veel sneller gaat. Tevens stelt gebruik van taal kinderen in staat niet alleen over het heden te denken, maar ook over de toekomst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Leidt verbeterde taalvaardigheid volgens Piaget tot efficiënter denken of anders?

A

Volgens Piaget vloeit taal voort uit cognitieve vooruitgang. Volgens hem zijn de ontwikkelingen uit de sensomotorische periode noodzakelijk voor de taalontwikkeling en de voortdurende groei van cognitieve vaardigheden de basis vormt voor taalvaardigheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is centratie in het preoperationeel stadium?

A

Het onvermogen van jonge kinderen om zich op meer dan 1 aspect van een stimulus te concentreren.
> als een kat een hondenmasker opzet is het volgens een 3/4 jarige een hond.
> Peuters en kleuters kunnen zich niet op alle beschikbare informatie van een stimulus richten en focussen op op het oog springende elementen en dit gaat het denken domineren en leidt tot onnauwkeurigheden in het denken
> VB: rij met kralen die meer uit elkaar ligt is volgens hun met meer kralen, terwijl evenveel zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de oorzaak van vergissing centratie?

A

Neiging centratie domineert het denken. Richten alleen op een bepaalde kenmerk in plaats van te kijken naar de relevante kenmerken. Ook hebben kleuters vooral oog voor toestanden en letten ze niet op transformaties. Zo kijkt een kind alleen naar begin en eindtoestand en niet naar alles wat daar tussen zit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is conservatie?

A

Het inzicht dat kwantiteit niet gerelateerd is aan de opstelling en de uiterlijke verschijningsvorm van objecten.
> ze begrijpen niet dat verandering in 1 dimensie (kwantiteit: hoeveelheid) noodzakelijkerwijs ook betekent dat de andere dimensie veranderd is. Als je 8 knopen hebt, maakt het niet uit hoe je ze legt, het blijven 8 knopen.
> zelfde hoeveelheid andere soort glazen, kinderen denken dan dat er een andere hoeveelheid zit in de glazen terwijl zelfde is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe manifesteert het gebrek van conservatie zich in ruimtelijk inzicht?

A

> Koe in het veld: kinderen krijgen 2 stukken groen papier. Op elk veld wordt een koe geplaatst en dan een schuurtje maar op een andere plek. Welke koe heeft het meest te eten? Bij gebrek aan conservatie zullen ze zeggen dat bij de een meer eten heeft dan bij de ander

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is transformatie en hoe uit zich dat?

A

Het proces waarbij de ene toestand verandert in een andere.
> een kind dat in preoperationele stadium zit en buiten wormen ziet, denkt dat elke keer dezelfde worm is. Hij ziet de ontmoeting in isolatie en is niet in staat de transformatie te reconstrueren. Worm kan eigenlijk niet zo snel van ene naar andere plek.
> Als een potlood valt denken ze alleen aan de begin en eind stadium.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Een ander kenmerk van de preoperationele stadium is egocentrisme, wat is dit?

A

Het onvermogen om zich te verplaatsen in anderen.

> begrijpen niet dat andere mensen anders naar dingen aankijken als henzelf.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Egocentrisme kent twee vormen, welke?

A
  1. gebrek aan besef dat anderen dingen vanuit een ander perspectief zien
  2. onvermogen om zich te realiseren dat anderen gedachten, gevoelens, standpunten hebben die anders zijn dan die van hunzelf.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het gevolg van egocentrisme bij kinderen?

A

Maken zich geen zorgen over hun non-verbale gedrag en de invloed die het heeft op anderen.
> lelijk kijken bij een lelijk cadeau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Tot welk gedrag kan egocentrisme zich uiten?

A

In zichzelf praten, een ander negeren. Achter veel gedrag van peuters en kleuters gaat geen sociale motivatie schuil.
> verstoppertje en achter hun handen verschuilen. Ze denken dat dat de ander hem niet kan zien, omdat hij de ander niet ziet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Een andere vermogen dat zich ontwikkelt in het preoperationele stadium is Intuïtief denken, wat is dit?

A

vorm van denken waarbij peuters en kleuters gretig kennis over de wereld verwerven en primitief redeneren (waardoor ze vaak niet-kloppende verklaringen hebben over alles wat ze waarnemen).
> tussen 4-7 jaar bereikt de nieuwsgierigheid hoogtepunt. Ze proberen continu antwoorden te vinden op vragen. Kinderen denken dat ze deskundig zijn en zijn zeker van hun antwoord op die vraag > vliegtuig vliegt omdat het vleugels heeft.

19
Q

Hoe ontwikkelt dit intuïtief denken zich?

A
  1. eind pre. stadium beginnen ze het begrip functionaliteit te begrijpen, acties, gebeurtenissen, resultaten volgens vaste patronen aan elkaar gerelateerd zijn > fiets gaat sneller als je harder trapt, andere zender op tv door op een knopje te drukken
  2. eind pre. stadium bewust worden van identiteit, besef dat bepaalde dingen hetzelfde blijven ongeacht veranderingen in vorm, omvang of uiterlijk > klei in een bol is zelfde als poppetje. Begrip van identiteit is noodzakelijk om conservatie te begrijpen, het besef dat kwantiteit niet gerelateerd is aan fysieke verschijning. De ontwikkeling van conservatie betekent dan ook het einde van pre. stadium. n begin operationeel.

Pre operationele stadium bereidt hun dus voor op geavanceerde vormen van redeneren.

20
Q

Wat zijn de meningen over Piaget zijn benadering van cognitieve ontwikkeling?

A
  1. gebaseerd op observaties van weinig kinderen.
  2. Piaget onderschatte capaciteiten van kinderen. Zo komt uit andere onderzoeken naar voren dat kinderen een aangeboren vermogen bezit om te tellen en dit druist in tegen de opvatting van Piaget dat kinderen pas na de preoperationele periode kunnen tellen.
  3. Piaget meende dat ontwikkeling in stadia verloopt, andere vooral informatieverwerkingstheorie zeggen dat dit meer continu verloopt en de ontwikkelingen zijn volgens hen kwantitatief van aard ipv kwalitatief.
  4. Ook meende Piaget dat conservatie eind van pre. stadium plaatsvindt pas plaatsvindt en conservatie nog niet kunnen begrijpen, maar uit onderzoek blijkt dat conservatie kan worden verbeterd door kinderen bepaalde soorten training of ervaring te verschaffen
21
Q

Wat is de verklaring van de onderschatting van Piaget?

A
  1. hij gebruikte te moeilijke taal

2. hij had de neiging te concentreren op onvolkomenheden van peuters en kleuters.

22
Q

Hoe kijkt de informatieverwerkingstheorie naar cognitieve veranderingen?

A

De cognitieve veranderingen in de peuter en kleuterjaren zijn te vergelijken met een computerprogramma dat steeds complexer wordt doordat een programmeur het op basis van zijn ervaringen wijzigt.

Cognitieve ontwikkeling is een kwestie van geleidelijke verbeteringen in de manier waarop mensen informatie opnemen, begrijpen en onthouden. Als een kind ouder wordt, doet het meer ervaringen op en gaan ze informatie efficiënter en beter verwerken. Het zijn de kwantitatieve verbeteringen die zorgen voor de cognitieve ontwikkeling (verder ontwikkelen van wat er al is) ipv Piaget, die verklaarde dat er in elke stadia nieuwe mogelijkheden waren.

23
Q

Op welke twee gebieden focust de informatieverwerkingstheorie?

A
  1. begrip van getallen

2. ontwikkeling van het geheugen in de peuter- en kleutertijd

24
Q

Wat bedoelen ze met het begrip van getallen in de informatieverwerkingstheorie?

A

De informatieverwerkingstheorie gaat ervan uit dat kinderen een beter begrip hebben van getallen dat Piaget dacht. Zo kan de gemiddelde kleuter niet alleen tellen, ook doet hij dit op een systematische en consistente manier.

25
Q

Welke principes volgen peuters en kleuters bij het tellen?

A

Bij het zien van een groep objecten, weten ze dat elk object 1 keer meetelt. Wel is het zo dat kinderen vaak de namen van getallen verkeerd hebben, maar dus welkinnen tellen.

Peuters en kleuters hebben een verrassend goed inzicht van getallen, maar dit is niet geheel stabiel. Op hun 4e zijn ze in staat simpele op en aftelsommen te maken en kunnen ze verschillende hoeveelheden met elkaar vergelijken.

26
Q

Wat is een autobiografisch geheugen

A

de herinneringen aan specifieke gebeurtenissen uit ons eigen leven.
> voor ons 3e jaar is dit niet nauwkeurig, daarna neemt dit langzaam aan toe.
> soms zijn hun herinneringen van 3 jarigen accuraat, zo weten ze hoe het in een restaurant eraan toegaat.

27
Q

Welke factor is bepalend voor de nauwkeurigheid van het geheugen van peuters en kleuters?

A

De wijze waarop gebeurtenissen worden gewaardeerd. Als een gebeurtenis niet levendig of belangrijk voor ze is, zullen ze het niet snel onthouden.

28
Q

Waarom hebben peuters nog geen volledig nauwkeurig autobiografisch geheugen?

A
  1. soms herinnert een kind iets van paar maanden terug maar op latere leeftijd niet meer.
  2. Ook als iets vaker gebeurd, is het lastiger om die specifieke keer te herinneren. In het geval van scripts bijvoorbeeld.
  3. Als ze bepaalde soort informatie (complexe oorzakelijke verbanden) moeilijk kunnen beschrijven, simplificeren ze hun herinneringen.
    > opa pakte taart af van oma ipv ruzie om cholesterol.
  4. Risico van suggesties (zoals in verhoor)
29
Q

Wat zijn scripts?

A

Algemene weergave in het geheugen van gebeurtenissen en de volgorde waarin ze optreden
> terugkerende herinneringen worden in scrips georganiseerd.
> zoals eten in een restaurant: zitten, praten met ober, eten komt
> hoe ouder het kind, hoe uitgebreider het script.

30
Q

Wat is volgens de info. theorie een belangrijke kenmerk ?

A
  1. Gebruik van duidelijk gedefinieerde processen die relatief nauwkeurig via onderzoek kunnen worden getest. Het is gebaseerd op een uitgebreide, logische reeks concepten.
    > peuters en kleuters krijgen ingrijpende veranderingen op het gebied van aandacht. Langere aandachtsboog > effectief volgen handeling waarmee ze bezig zijn, plannen, bewustwording cognitieve beperkingen. Deze ontwikkeling komt door de ontwikkeling van de hersenen. Oudere kinderen kunnen daardoor beter op meerdere aspecten letten (beide glazen die worden gevuld) dan jongere kinderen die veelal conserveren
  2. Focus op aandacht en herinnering.
31
Q

Wat zijn de tegenstanders van info. theorie?

A
  1. weinig aandacht voor bepaalde belangrijke factoren voor de cognitie door enkelvoudige, individuele processen te focussen
  2. door oog op detail, geen zicht op geheel
32
Q

Wat is Vygotsky’s opvatting over cognitieve ontwikkeling?

A

Cognitieve ontwikkeling is het resultaat van sociale interacties waarin kinderen leren door geleide participatie. Vygotsky richt zich op de sociale aspecten van ontwikkeling en leren.
> hij ziet kinderen als leerlingen die cognitieve strategieën en andere vaardigheden aanleren van volwassen mentors en leeftijdsgenoten. Ze helpen, instrueren en motiveren en laten nieuwe manieren zien hoe ze dingen kunnen doen.
> de sociale en culturele wereld is de bron van cognitieve ontwikkeling.
> kinderen groeien intellectueel geleidelijk en gaan zelfstandig functioneren dankzij de hulp die volwassenen en leeftijdsgenoten bieden.

33
Q

wWat is het verschil met Vygotsky’s theorie en die van Piaget?

A

Piaget: kinderen zijn junior wetenschappers die in hun eentje een onafhankelijk inzicht proberen te verwerven van de wereld. Peuter is een egocentrisch wezen die de wereld vanuit hun eigen beperkende perspectief zag.

Vygotsky: ziet hen als cognitieve leerlingen die de vaardigheden die in hun cultuur van belang zijn van anderen overnemen. Peuters werken met anderen samen om de wereld beter te begrijpen en is de cognitieve ontwikkeling afhankelijk van de interactie met anderen.

34
Q

Waar wordt de aard van samenwerking door bepaald?

A

> De aard van samenwerking wordt bepaald door culturele en maatschappelijke factoren. Zo kunnen we bij speelgoed zien. In het westen vinden mobiele karakter belangrijk, daarom spelen kinderen veel met auto’s etc.
maatschappelijke verwachtingen over gender spelen ook een rol in de manier waarop kinderen inzicht verkrijgen in de wereld. Zo geven ouders meer wetenschappelijke uitleg over verklaringen aan jongens, waardoor ze meer inzicht krijgen in wetenschap.

35
Q

Hoe verbeterd volgens Vygotsky de cognitieve ontwikkeling?

A

Door blootstelling van informatie dat binnen hun zone van naaste ontwikkeling ligt.

36
Q

Wat is de Zone van Naaste ontwikkeling (zone proximal development)

A

het niveau waarop een kind een taak bijna, maar nog niet helemaal zelfstandig kan begrijpen of uitvoeren.
> hulp van een competent persoon is nodig
> als de juiste instructie wordt aangeboden binnen de ZPD, kunnen kinderen hun inzicht vergroten en nieuwe taken beheersen.
> wil je een kind cognitief laten ontwikkelen, dan moet je dus nieuwe informatie binnen de ZPD presenteren. Bijv als een kind niet weet hoe het ruzie moet oplossen, kan het met wat aanwijzingen leren.

37
Q

Wat impliceert het begrip ZPD?

A

Het ene kind op het moment dat hulp krijgt aanzienlijk sneller verbeterd dan het andere, zelfs als ze zonder hulp hetzelfde voor elkaar krijgen. Hoe groter de verbetering nav die hulp, des te groter de ZPD.

38
Q

Wat is scaffolding?

A

De ondersteuning bij het leren en probleemoplossing die de zelfstandigheid en groei bevordert.
> de hulp bij ZPD.
> Helpt volgens Vygotsky bij het oplossen van specifieke problemen, maar het is ook bevorderlijk voor de ontwikkeling van algemene cognitieve vermogens.

39
Q

Hoe verloopt scaffolding in het onderwijs?

A

Tijdelijke ondersteuning die kinderen nodig hebben bij het voltooien en op de juiste manier vormgeven van een taak. Ouder of leerkracht zal aanknopingspunten verschaffen die passen bij het ontwikkelingsniveau van het kind en zal ook voorbeeldgedrag vertonen dat kan bijdragen aan het voltooien van een taak. De ondersteuning wordt gestaakt als kinderen in staat zijn het probleem zelf op te lossen.
> keuzes voorstellen en het kind dan vrij laten te kiezen welke oplossing het wil.

40
Q

Is ouderlijke ondersteuning afhankelijk van gender?

A

Uit onderzoek bleek dat Mexicaanse moeders meer ondersteuning bieden dan vaders, omdat zij zich meer bewust zijn van de cognitieve vermogens.

41
Q

Wat zijn culturele hulpmiddelen?

A

Personen die verder zijn in hun ontwikkeling verschaffen hulp aan kinderen via culturele hulpmiddelen.

Dit zijn zowel concrete, fysieke objecten (potlood, papier, rekenmachine) als intellectueel en conceptueel raamwerk (alfabet, getallen, religieuze systemen) voor het oplossen van problemen
> biedt structuur die kan worden gebruikt om kinderen te helpen specifieke problemen op te lossen en te definiëren en een intellectueel standpunt te ontwikkelen dat hun cognitieve ontwikkeling stimuleert.
> vb: afstandsmaten die per land wel verschillen. Of hoe ver iets is, soms praten mensen in tijdsduur. Dit alles is afhankelijk van de cultuur waarin ze leven.

42
Q

Wat zijn de meningen over Vygotsky?

A

Het is consistent met het groeiende aantal culturele en multiculturele onderzoeken waaruit naar voren komt dat cognitieve ontwikkeling deels wordt bepaald door cognitieve invloeden.

Kritiek: begrippen als ZDP zijn niet precies en ook sprak Vygotsky zich nauwelijks uit over processen als aandacht en herinnering en over hoe de natuurlijke cognitieve vermogens van kinderen zich ontwikkelen. Hij hield zich bezig met algemene culturele invloeden en hield zich niet bezig met de manier waarop individuele stukjes informatie verwerkt en geïntegreerd wordt.

43
Q

Wat is het verschil tussen de theorieën en hoe uit zich dit in de onderwijskundig perspectief?

A

Piaget: stadia van cognitieve ontwikkeling: kwalitatieve groei bij de overgang van het ene stadium naar het andere
> specifieke soorten onderwijskundige interventies zijn pas effectief als kinderen een bepaald ontwikkelingsstadium hebben bereikt

Informatieverwerking: geleidelijke, kwantitatieve verbeteringen op het gebied van aandacht, waarneming, begrip en herinnering
> De resultaten van onderwijs komen tot uiting in de geleidelijke verbetering van vaardigheden

Vygotsky: cultuur en sociale context vormen de drijfveren voor cognitieve ontwikkeling
> onderwijs speelt een zeer grote rol bij het bevorderen van het cognitieve groei: leerkrachten bieden ondersteuning.