Chapter 9 Flashcards

You may prefer our related Brainscape-certified flashcards:
1
Q

Welke factoren beïnvloeden de manier waarop mensen lichamelijke symptomen ervaren?

A
  • individuele verschillen
    a. Mensen die meer zijn gericht op hun lichaam (mensen met interne focus) overschatten vaak lichaamsveranderingen. Ook blijken ze bij diagnose door de arts vaak een minder ernstige aandoening te hebben. Verder is het herstel van een ziekte langduriger dan bij mensen met een externe focus.
    b. Mensen verschillen in de mate van tolerantie van symptomen voordat ze daadwerkelijk actie gaan ondernemen (bijvoorbeeld door het innemen van medicijnen of een bezoek aan de huisarts).
  • cognitieve, sociale en emotionele factoren. De kans is bijvoorbeeld groot dat mensen die verwachten dat een medicijn bepaalde bijwerkingen heeft, die bijwerkingen ook rapporteren.
  • de mate waarin externe stimuli (omgevingsfactoren) zich tegelijkertijd met het symptoom presenteren. Mensen ervaren bijvoorbeeld eerder fysieke symptomen in een saaie omgeving dan in een omgeving vol prikkels. In het laatste geval is het minder waarschijnlijk dat ze interne prikkels oppikken.
  • geslachtsverschillen en socioculturele verschillen. Vrouwen rapporteren bijvoorbeeld eerder pijn en ongemak van pijn dan mannen, dat wil zeggen: bij een lagere pijnstimulusactiviteit.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

5.1.2.2 Welke factoren beïnvloeden de manier waarop mensen symptomen interpreteren en erop reageren?

A

De componenten van de cognitieve representaties c.q. ideeën over een ziekte zijn:

ziekte-identiteit
oorzaken en onderliggende pathologie
tijdslijn wat betreft prognose van de ziekte
consequenties van de ziekte (ernst, effecten en uitkomsten).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Noem op basis van de informatie uit hoofdstuk 9 van het tekstboek factoren die het gebruik van gezondheidszorginstellingen beïnvloeden en geef daarbij de richting van de beïnvloeding aan.

A

demografische en socioculturele factoren
a. Leeftijd: ouderen en jonge kinderen hebben meer contact met artsen dan adolescenten en jong volwassenen.
b. Sekse: vrouwen bezoeken vaker een arts dan mannen.
c. Inkomen (sociaal-economische status) en bevolkingsgroep: in de VS stijgt het gebruik van medische zorg naarmate de genoten opleiding hoger is. Echter, mensen met lage inkomens en allochtonen maken vaker gebruik van spoedeisende-hulpafdelingen van ziekenhuizen. Dit hangt deels samen met de wijze waarop de financiering van zorg daar is geregeld.

cognitieve, sociale en emotionele factoren
a Ideeën, opvattingen die iemand heeft over de symptomen, de gezondheidszorginstellingen (wat ze aan de klachten kunnen doen, of ze goed werk leveren) en indien van toepassing over zijn of haar relatie met de hulpverlener in kwestie.
b Emotionele reacties als angst (waargenomen dreiging) kunnen belemmeren dat iemand medische hulp zoekt.
c Sociale context: als iemand het idee heeft dat zijn sociale rol wordt bedreigd door het bezoek aan een gezondheidszorginstelling zal hij minder geneigd zijn die te bezoeken. Sociale druk of steun kan echter ook juist een stimulans zijn om wel medische hulp te zoeken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Omschrijf hoe dit besluitvormingsproces volgens het Health Belief Model verloopt.

A

In onderstaande figuur is te zien dat het besluit om medische hulp te zoeken enerzijds wordt bepaald door de waargenomen dreiging van de symptomen (afweging tussen waargenomen vatbaarheid voor en waargenomen ernst van de ziekte). Anderzijds spelen de waargenomen voordelen van de behandeling die men verwacht te krijgen en de barrières of nadelen die men aan die behandeling koppelt, mee.
Cues to actions kunnen de symptomen zelf zijn, het advies dat men van leken in de directe omgeving krijgt over het zoeken van medische hulp en informatie vanuit de massamedia. Het is bijvoorbeeld bekend dat aandacht voor specifieke klachten in de massamedia kort na die aandacht leiden tot een toename van huisartsbezoek. Het zal je zijn opgevallen dat de weergave van het Health Belief Model in het tekstboek afwijkt van het model zoals dit in Thema 3 in de reader van Lechner et al is weergegeven. De laatstgenoemde weergave ligt het beste in lijn met hoe tegenwoordig het model benaderd wordt. Voor het bestuderen adviseren we je daarom om van het model zoals weergegeven in de reader in Thema 3 uit te gaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

in het tekstboek worden drie stadia van delay genoemd. Noem deze en geef bij elk stadium aan wat de belangrijkste factor is voor de tijd die iemand neemt om medische hulp te zoeken.

A

Appraisal delay: belangrijkste factor is sensorische impact van het symptoom.
Illness delay: de gedachten over het symptoom zijn het belangrijkst.
Utilization delay: de perceptie van voordelen en nadelen/barrières zijn het belangrijkst.

OF

  1. Appraisal delay: de tijd die een persoon neemt om symptomen te zien als een indicatie van ziekte
  2. Illness delay: te tijd tussen herkennen dat je ziek bent en het zoeken van medische hulp
  3. Utilization delay: De tijd tussen het besluit om naar een arts te gaan tot je daadwerkelijk bij een arts zit.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Beargumenteer waarom het belangrijk is dat de patiënt actief participeert in gesprekken met hulpverleners, maar dat de mate van participatie tegelijkertijd aansluit bij de behoeften van de patiënt.

A

Aansluiting bij de behoefte aan participatie vergemakkelijkt de aanpassing aan en de tevredenheid met de behandeling. Mensen die actief participeren, herstellen beter en passen zich beter aan in de herstelperiode.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Geef voor patiënt en arts aan hoe deze de arts-patiëntrelatie positief kunnen beïnvloeden.

A

Stijl en gedrag van arts: patiëntgericht communiceren (vermijden van medisch jargon, open vragen stellen, participatie van patiënt bevorderen), uiten van warmte, sensiviteit en betrokkenheid.

Gedrag van patiënt: het geven van een heldere omschrijving van de symptomen en geen over- of onderrapportage van symptomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat wordt verstaan onder therapieontrouw (of non-adherence) en hoe groot is het probleem?

A

Er wordt van therapieontrouw gesproken als iemand zich niet aan de voorgeschreven behandelmethode houdt. De omvang van therapieontrouw varieert tussen verschillende aandoeningen en behandelmethoden, maar ligt volgens Sarafino & Smith (2014) rond de veertig procent.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de belangrijkste factoren die een rol spelen bij therapieontrouw? Licht deze kort toe.

A
  • de duur en complexiteit van de therapie, kosten en bijwerkingen
  • type voorschriften of adviezen. Mensen zijn vaker therapietrouw aan medicatievoorschriften dan aan voorschriften op het gebied van persoonlijke gewoonten c.q. leefstijl die men langdurig (soms levenslang) moet volhouden.
  • de ernst van de aandoening (vooral de inschatting van de patiënt over de ernst)
  • demografische en sociaal-culturele factoren (leeftijd, geslacht, bevolkingsgroep en daaraan gerelateerde opvattingen en gewoonten)
  • psychosociale factoren. Bij een aantal van de hierboven genoemde factoren gaat het niet alleen om de objectieve gegevens over een factor als ernst van de aandoening, maar ook om de inschatting van de patiënt, bijvoorbeeld over hoe ernstig hij of zij de ziekte inschat. Dit laatste wordt een psychosociale factor genoemd. Dergelijke factoren (in het tekstboek zijn nog een aantal belangrijke psychosociale factoren gemeld) zijn binnen de psychologie vaak samengenomen in theoretische gedragsverklaringsmodellen. Eén zo’n model is het Health Belief Model waarmee u in de vorige opdracht en studietaak 3.1 al hebt kennisgemaakt.
  • een van de belangrijkste factoren bij therapietrouw is vergeten het advies op te volgen of niet meer precies weten wat men nu moest doen. Vaak spelen daar emotionele of cognitieve factoren een rol (met luistert bijvoorbeeld niet goed naar de adviezen van de arts omdat men op dat moment emotioneel is over wat in het consult aan de orde is geweest).
    de interacties tussen arts en patiënt. Hierbij zijn de volgende vragen belangrijk: Is het advies eenduidig interpreteerbaar? Zijn de nadere instructies die er wellicht nog bij gegeven worden helder voor de patiënt? Heeft de patiënt voldoende aanknopingspunten om de adviezen in het dagelijkse leven goed te kunnen opvolgen?

Men kan weloverwogen ofwel op basis van rationele afwegingen therapieontrouw zijn, bijvoorbeeld omdat men niet ervaart dat de medicatie helpt of vanwege bijwerkingen. Therapietrouw kan ook niet-intentioneel ofwel onbewust zijn, bijvoorbeeld als men de medicatie gewoon vergeet. Vaak is het een combinatie van beide.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe kan therapietrouw worden bevorderd?

A

Bevordering therapietrouw:
- door de communicatievaardigheden van hulpverleners te verbeteren
- door bij patiënten de psychosociale factoren (veelal cognities) die therapieontrouw bevorderen om te buigen in factoren die therapietrouw bevorderen

In het tekstboek genoemde interventietechnieken om therapietrouw te bevorderen:
- de hulpverlener technieken van motivational interviewing laten toepassen
- de hulpverlener en de cliënt stimuleren om te - - werken aan de opbouw van een ondersteunende sociale omgeving
- de hulpverlener gedragsmatige technieken laten toepassen zoals het aanbieden van prompts en reminders, bijvoorbeeld middels tailoring
- de patiënt met behulp van self-monitoringstechnieken inzicht laten krijgen in zijn gedrag en hem dit waar nodig laten bijsturen
- de hulpverlener samen met de patiënt een gedragscontract laten opstellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly