Chapter 6 Flashcards
Hoe hangen de belangrijkste leefstijlgedragingen globaal samen met gezondheid?
Mensen die roken hebben een grotere kans om vroegtijdig dood te gaan aan hart- en vaatziekten en kanker, net als mensen die te veel en te vet eten. Overmatig alcoholgebruik kan het leven ook drastisch verkorten. Mensen die regelmatig aan sport of andere lichaamsbeweging doen, hebben gemiddeld een lagere bloeddruk en een lager lichaamsgewicht en minder kans op hart- en vaatziekten. Mensen die veel groente en fruit eten, krijgen minder vaak darm-, maag- en longkanker. Enkele gewoonten of gedragingen zijn niet bevorderlijk voor onze gezondheid, andere gedragingen juist wel. De conclusie is in ieder geval dat ons gedrag van invloed is op onze gezondheid.
Is er iets bekend over hoe die verschillende leefstijlen met elkaar samenhangen?
Vaak wordt gesproken van een gezonde of ongezonde leefstijl. Impliciet gaan we er daarbij van uit dat mensen die gezond eten ook wel niet zullen roken, matig zijn met alcohol, de veiligheidsgordel om doen en meerdere malen per week een paar kilometer in looppas afleggen om lichamelijk fit te blijven. Uit onderzoek blijkt echter dat verschillende gezondheidsbevorderende en gezondheidsbedreigende gedragingen maar matig met elkaar samenhangen. Er zijn natuurlijk mensen die heel veel aandacht aan hun gezondheid besteden, net als er mensen zijn die er alles aan lijken te doen om hun gezondheid zo veel mogelijk op de proef te stellen, maar gemiddeld zegt het feit of iemand bijvoorbeeld wel of niet rookt heel weinig over diens voedingsgewoonten, veiligheidsgedrag of lichaamsbeweging. Het enige verband dat wel vrij consequent uit onderzoek naar voren komt, is de associatie tussen roken en alcoholgebruik: mensen die roken drinken vaker en gemiddeld meer alcohol dan mensen die niet roken.
In hoeverre bieden demografische en meer biologische factoren die gerelateerd zijn aan gezondheidsgedragingen, aanknopingspunten om die gedragingen te kunnen beïnvloeden?
Een probleem met factoren als geslacht, leeftijd en bijvoorbeeld sociaal-economische status, maar ook genetische of biologische factoren, is dat ze niet of heel moeilijk te veranderen zijn. In relatie tot gezondheidsgedrag zijn we vooral geïnteresseerd in determinanten die dat gedrag (mede) bepalen en ook te beïnvloeden zijn. Het beïnvloeden van determinanten van gezondheidsgedrag is de grondslag van veel gezondheidsvoorlichtings- en gezondheidsbevorderingsprojecten. Inzicht in de demografische kenmerken van risicogroepen is echter toch relevant, omdat die kenmerken een belangrijk kader kunnen geven van waaruit gezondheidsbevorderende projecten kunnen plaatsvinden. Als we bijvoorbeeld weten dat aids vooral een probleem is bij jonge homoseksuele mannen, dan kunnen we die kenmerken niet beïnvloeden, maar we kunnen wel onze voorlichtingsboodschap aanpassen aan de specifieke kenmerken van de doelgroep (door bijvoorbeeld gebruik te maken van informatiekanalen die deze doelgroep vaak gebruikt) en specifiek deze groep benaderen met een interventie.
Sarafino en Smith onderscheiden in hoofdstuk 6 drie vormen van preventie. Benoem en omschrijf deze vormen en geef bij elke vorm een voorbeeld.
- primaire preventie: het voorkomen van ziekten en/of gezondheidsproblemen. Voorbeeld: reizigersadvisering gericht op het voorkomen van besmetting met tropische ziekten in het buitenland. Ander voorbeeld: stoppen-met-roken-campagnes van de overheid.
- secundaire preventie: het vroegtijdig ontdekken van ziekten en/of gezondheidsproblemen. Voorbeeld: bevolkingsonderzoeken (bijvoorbeeld borstkanker, baarmoederhalskanker) die het doel hebben om gezondheidsproblemen (bijvoorbeeld kanker) zo vroeg mogelijk te ontdekken zodat behandeling de meeste kans op succes heeft.
- tertiaire preventie: het optimaal leren omgaan met ziekten en/of gezondheidsproblemen. Voorbeeld: deelnemen aan de cursus herstel en balans door mensen die succesvol zijn behandeld voor kanker en die proberen de draad van hun leven op te pakken en restverschijnselen zoals vermoeidheid aan te pakken.
drie verschillende vormen van health behavior:
well behavior
symptom-based behavior
sick-role behavior
Wat is de belangrijkste verschil tussen de Protectie Motivatie Theorie en het Health Belief Model?
Het belangrijkste verschil betreft de rol van het inschatten van de eigen vaardigheden op gedrag (dus denkt de persoon in kwestie dat hij in staat is het gedrag te vertonen en welke copingstrategieën denkt hij / zij in petto te hebben om het voorgenomen gedrag te kunnen vertonen?). Dit onderdeel is veel beter uitgewerkt in de Protectie Motivatie Theorie.
Benoem de belangrijkste concepten uit het Beredeneerd Gedrag Model, beschrijf kort hun betekenis en benoem de belangrijkste uitbreiding van het model tegenover de Theorie van Gepland Gedrag.
Het Beredeneerd Gedrag Model zegt kortweg het volgende: de belangrijkste determinant van een bepaald gedrag is de intentie of motivatie om dat specifieke gedrag uit te voeren. De intentie wordt weer bepaald door drie primaire determinanten: attitude, subjectieve normen (subjective norms) en verwachte gedragscontrole (perceived behavioral control). De attitude wordt bepaald door de afweging die men maakt van de verwachte voor- en nadelen van het gedrag, de subjectieve norm is wat men denkt dat anderen van hen verwachten met betrekking tot het gedrag, terwijl de verwachte gedragscontrole bepaald wordt door in hoeverre men denkt het bewuste gedrag te kunnen uitvoeren. De waargenomen gedragscontrole zelf maar ook de relatie tussen intentie en gedrag wordt beïnvloed door de daadwerkelijke controle die iemand ervaart. De factor ‘daadwerkelijke gedragscontrole’ is tevens de belangrijkste uitbreiding van het model tegenover het model dat de Theorie van Gepland Gedrag representeert. Het Beredeneerd Gedrag Model is een uitbreiding en verfijning van de Theorie van Gepland Gedrag.
Beschrijf het Beredeneerd Gedrag Model, toegepast op het doelgedrag ‘meer bewegen’.
Het doelgedrag is dus ‘meer bewegen’. Volgens het Beredeneerd Gedrag Model zal iemand meer gaan bewegen wanneer hij gemotiveerd is (intentie heeft) om meer te gaan bewegen. Hij zal gemotiveerd zijn als hij meer voordelen dan nadelen van meer bewegen verwacht (positieve attitude), denkt dat voor hem belangrijke anderen (bijvoorbeeld partner, vrienden, familie) vinden dat hij meer zou moeten bewegen (positieve subjectieve norm) en als hij denkt dat hij in staat is om ook daadwerkelijk meer te gaan bewegen (positieve verwachtingen over gedragscontrole). De ingeschatte gedragscontrole wordt mede beïnvloed door de daadwerkelijke gedragscontrole (bijvoorbeeld is de omgeving zo ingericht dat ik meer kan bewegen? En heb ik de vaardigheden om meer te bewegen?). Daadwerkelijke gedragscontrole is eveneens van invloed op de omzetting van intentie naar gedrag (van willen naar doen). Nu zal de daadwerkelijke gedragscontrole niet zo’n grote rol spelen bij het verhogen van algemeen bewegingsgedrag, maar meer bij bijvoorbeeld het voornemen om intensief te gaan sporten of om specifieke sport zoals bergbeklimmen te gaan doen.
In hoeverre zijn er verschillen tussen het Beredeneerd Gedrag Model en het in Nederland regelmatig gebruikte ASE-model (zie het onderstaande figuur)? Beschrijf de verschillen.
Ook al lijken ASE en het Beredeneerd Gedrag Model veel op elkaar, er zijn enkele verschillen. Waar het Beredeneerd Gedrag Model het heeft over subjectieve normen, gebruikt het ASE-model sociale invloeden. Volgens het ASE-model zijn er meer sociale invloeden dan de subjectieve normen. Het ASE-model onderscheidt drie soorten sociale invloeden:
Subjectieve normen. Dit is identiek aan het Beredeneerd Gedrag Model.
Sociale steun of sociale druk. Bij steun of druk gaat het om meer directe invloeden van anderen. Sociale druk treedt bijvoorbeeld op wanneer iemand door zijn vrienden wordt aangespoord om te roken, drugs te gebruiken, of nog een drankje te nemen. Sociale steun treedt bijvoorbeeld op wanneer je actief gesteund wordt om te stoppen met roken omdat mensen in je omgeving je een hart onder de riem steken en je aansporen om vol te houden. De term ‘sociale druk’ wordt meestal gebruikt voor negatieve invloed, sociale steun voor een positieve invloed.
Modelling. Bij modelling gaat het om leren door het observeren van het gedrag van anderen. Wanneer in iemands omgeving veel mensen roken, is de kans dat deze persoon zelf ook gaat roken groter, vooral als aan dat gedrag voordelen voor de rokers lijken verbonden. Wanneer op een school een aantal stoere binken rookt en die jongens ook bij de leukste meisjes populair zijn, dan is dit voorbeeldgedrag erg aantrekkelijk voor andere jongens op die school en dat vergroot de kans dat deze andere jongens ook zullen gaan roken (om erbij te horen).
Een ander verschil tussen beide modellen is vooral een verschil in naamgeving. Waar het ASE-model het heeft over self-efficacy of eigen-effectiviteitsverwachtingen, gebruikt het Beredeneerd Gedrag Model behavioral control verwachte gedragscontrole. In het ASE-model zijn eigen-effectiviteitsverwachtingen als derde determinant opgenomen in plaats van verwachte gedragscontrole. Het verschil tussen deze twee begrippen is minimaal, ze kunnen als uitwisselbaar beschouwd worden. Beide begrippen geven aan dat een belangrijke determinant van intentie en daarmee van gedrag is of men zichzelf in staat acht om dat gedrag uit te voeren. Internationaal gezien is self-efficacy een meer bekend en theoretisch verder ontwikkeld concept dan behavioral control. Een groter verschil op dit gebied is de toevoeging van daadwerkelijke gedragscontrole in het Beredeneerd Gedrag Model. Deze factor is niet opgenomen in het ASE-model.
Een laatste verschil tussen beide modellen is de manier waarop het concept attitude is geoperationaliseerd. Het Beredeneerd Gedrag Model meet attitudes door het meten van de belangrijkste beliefs (bijvoorbeeld ‘van bewegen wordt ik fit’) en die beliefs te combineren met de evaluatie van dat belief (bijvoorbeeld ‘dat ik me fit voel vind ik heel belangrijk’). Het ASE-model beperkt zicht tot het meten van de relevante beliefs.
Beschrijf de Social Cognitive Theory van Bandura en leg uit hoe dit model gerelateerd is aan het Beredeneerd Gedrag Model en het ASE-model.
Albert Bandura (1986) is een van de grondleggers en tegenwoordig de meest invloedrijke representant van deze theorie. Bandura’s werk heeft grote invloed gehad op de evolutie van de eerder genoemde modellen. De verandering van de Theory of reasoned action in de Theory of planned behavior en daarop volgend het Beredeneerd Gedrag Model was mede gebaseerd op het werk van Bandura. Het ASE-model is eigenlijk een integratie van de Theory of reasoned action and Bandura’s inzichten. Begrippen als eigen-effectiviteitsverwachtingen en modelling komen van Bandura’s theorie. Er zijn dan ook sterke overeenkomsten tussen de Social Cognitive Theory (bovenstaande figuur) en de eerder genoemde modellen.
In de Social Cognitive Theory wordt de intentie ook verklaard door drie soorten determinanten:
de afweging van voor- en nadelen (outcome expectancies of verwachte uitkomsten van het gedrag, vergelijkbaar met de attitude uit voorgaande modellen): bijvoorbeeld ‘door te roken ga ik stinken’, maar ook ‘door te roken hoor ik erbij’
sociale invloeden (modelling): bijvoorbeeld ‘alle gezellige mensen uit mijn omgeving roken’
inschatting van het eigen kunnen (eigen-effectiviteitsverwachtingen): bijvoorbeeld ‘helemaal stoppen met roken, dat lukt mij nooit’.
Beschrijf het ‘stages of change model’
Het construct geeft aan dat verandering van gezondheidsgedrag niet een eenvoudige stap van ongezond naar gezond gedrag is (gisteren rookte ik, vandaag ben ik gestopt), maar dat hierin ten minste vijf verschillende fasen zijn te onderscheiden: precontemplatie, contemplatie, voorbereiding (preparation), actie en gedragsbehoud (maintenance). Mensen in precontemplatie overwegen niet om hun gedrag te veranderen (ik rook en wil daar niet mee stoppen), mensen in contemplatie overwegen dit wel, maar hebben nog geen concrete plannen (ik rook maar eigenlijk wil ik binnen een half jaar stoppen). Als die plannen wel worden gemaakt, komt men in de voorbereidingsfase (de komende maand ga ik stoppen met roken), waarna bij werkelijke (pogingen tot) gedragsverandering de actiefase optreedt (ik ben gestopt met roken en probeer het vol te houden). De behoudsfase begint als de gedragverandering gedurende langere tijd (meer dan een half jaar) is volgehouden en het veranderde gedrag een gewoonte is geworden. Het Stages of change-construct kan een goede basis zijn voor doelgroepsegmentatie bij gezondheidspsychologische interventies. Afhankelijk van de fase van gedragsverandering waarin de mensen uit de doelgroep zich bevinden, moet de voorlichting anders worden ingevuld.
Hoe kunt u de eerder besproken modellen om gezondheidsgerelateerd gedrag te verklaren, plaatsen in het model van de interventiecyclus?
De eerder besproken modellen zijn een uitwerking van de eerste fase van de interventiecyclus, de diagnosefase. Het achterhalen van de belangrijke determinanten van een (on)gezond gedrag is immers een onderdeel van de diagnose van het probleem dat men via een interventie wil veranderen.