Chapter 4 Flashcards

You may prefer our related Brainscape-certified flashcards:
1
Q

Welke vier soorten sociale steun kunnen worden onderscheiden?

A
  1. emotionele steun (emotional support) en respect of waardering (esteem support): denk bijvoorbeeld aan een schouder om op uit te huilen, en respect en waardering uit de omgeving
  2. concrete of instrumentele steun (tangible, instrumental support): bijvoorbeeld het krijgen van een lening in financieel moeilijke tijden
    3.informationele steun: het krijgen van advies, aanwijzingen of feedback
    4.netwerksteun (companion support): het gevoel bij een groep te horen door het doorbrengen van tijd met anderen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe hangt het krijgen van sociale steun samen met gezondheid?

A

Vaak is er een positief verband gevonden tussen sociale steun en gezondheid, ook in prospectief onderzoek (waarbij mensen een tijd gevolgd worden). Er zijn dus vrij sterke aanwijzingen dat sociale steun de gezondheid inderdaad positief beïnvloedt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Op welke manier kan sociale steun de gezondheid beïnvloeden?

A

Er zijn twee hypothesen over de manier waarop sociale steun de gezondheid positief zou beïnvloeden: de bufferhypothese (sociale steun beschermt tegen negatieve effecten van stress) en de directe-effectenhypothese (sociale steun heeft een direct positief effect op de gezondheid, onafhankelijk van het wel of niet meemaken van stress). Beide hypothesen, die elkaar niet hoeven uit te sluiten, worden door onderzoeksresultaten bekrachtigd.

Zowel de bufferhypothese als de directe-effectenhypothese hebben betrekking op situaties waarin er al sprake is van een stressor. Het meer recente stresspreventiemodel geeft aan dat sociale steun ook kan helpen stress te voorkomen, doordat de sociale omgeving kan helpen de juiste keuzen te maken om zo de kans op blootstelling aan stressvolle gebeurtenissen en omstandigheden te verkleinen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Op welke manieren kan persoonlijke controle de effecten van stress beïnvloeden?

A

De effecten van stress beïnvloeden kan op verschillende manieren, ook wel controlestrategieën genoemd:
1. gedragsmatige controle (behavioral control): bijvoorbeeld door daadwerkelijk fysieke actie te ondernemen
2. cognitieve controle (cognitive control): bijvoorbeeld je gedachten op iets anders richten
3. beslissingscontrole (decisional control): als je de mogelijkheid hebt om te kunnen kiezen tussen verschillende alternatieven
4. informatiecontrole (informational control): door informatie te verzamelen over een potentieel stressvolle situatie kun je jezelf beter voorbereiden op die situatie (bijvoorbeeld jezelf inlezen in de cultuur van een ver land voordat je er op vakantie gaat).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke rol spelen locus of control en self-efficacy bij het gevoel van persoonlijke controle?

A

Mensen met een interne locus of control geloven dat zij zelf meestal de grootste invloed hebben op wat hun overkomt. Mensen met een externe locus of control geloven daarentegen dat gebeurtenissen voornamelijk onder invloed staan van krachten buiten henzelf. Gerelateerd hieraan is het concept self-efficacy (eigen-effectiviteit): het geloof of vertrouwen in je eigen kunnen. Volgens Bandura (1986) wordt de mate van eigen-effectiviteit bepaald door eerdere ervaringen die mensen hebben gehad met dezelfde of vergelijkbare situaties. Mensen zullen actief handelen in een situatie als men denkt dat het eigen gedrag in die situatie tot het gewenste effect zal leiden (bijvoorbeeld het opheffen van een stressvolle situatie) en als men denkt dat men het gedrag ook daadwerkelijk kan uitvoeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke gevolgen kan het langdurig wegvallen van het gevoel van controle hebben op een individu?

A

Het wegvallen van een gevoel van controle over een situatie kan resulteren in aangeleerde hulpeloosheid, een fenomeen gerelateerd aan depressie, waarbij een individu zich maar bij de situatie neerlegt, het opgeeft. Het gaat hier in eerste instantie om situaties die chronisch zijn of met regelmaat terugkomen, waarin een persoon heeft geleerd dat hij er niets aan kan doen. Als dit vaak gebeurt, zal de persoon dit ook generaliseren naar andere situaties, waardoor het gevoel van geleerde hulpeloosheid in een verscheidenheid aan situaties zal overheersen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Blootstelling aan oncontroleerbare negatieve gebeurtenissen leidt niet altijd tot aangeleerde hulpeloosheid. Een belangrijke rol in het ontstaan van aangeleerde hulpeloosheid wordt gespeeld door attributies: het toekennen van bepaalde oorzaken of eigenschappen aan situaties of aan gedrag van personen. Welke drie dimensies kunnen worden onderscheiden bij het maken van attributies?

A

Bij het maken van attributies kunnen de volgende drie dimensies worden onderscheiden:

  1. intern-extern (het gebeurde is je eigen fout of het ligt aan iets buiten jezelf)
  2. stabiel-tijdelijk (de oorzaak van de situatie blijft lang bestaan of is slechts tijdelijk)
  3. algemeen-specifiek (de oorzaak van de situatie heeft betrekking op bijna alles: ‘ik ben waardeloos’, of op maar één gebied: ‘ik ben nu eenmaal niet goed in wiskunde’).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke rol spelen attributies die mensen hebben, bij het ontstaan van aangeleerde hulpeloosheid?

A

Naarmate mensen situaties meer als extern, tijdelijk en specifiek beoordelen, zal er minder snel geleerde hulpeloosheid optreden en zal een gevoel van persoonlijke controle standhouden.
Uit meerdere studies blijkt dat mensen met een sterk gevoel van persoonlijke controle zich prettiger voelen, gezonder zijn, zich gezonder gedragen en, als ze ziek worden, beter en effectiever met een ziekte omgaan dan mensen met een zwak gevoel van persoonlijke controle.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Onderzoekers zijn al lange tijd geïnteresseerd in de rol van persoonlijkheid bij stressvolle levensomstandigheden en de vraag waarom de een zonder problemen veel stress kan verdragen, terwijl de ander veel vatbaarder lijkt voor de negatieve gevolgen van stress. Een van de termen die in dit verband wordt genoemd is ‘hardiness’. Uit welke drie aspecten bestaat hardiness?

A

Hardiness bestaat uit drie aspecten:

  1. persoonlijke controle
  2. betrokkenheid (bij hun activiteiten, vrienden, enzovoort.)
  3. uitdaging (moeilijke stressvolle gebeurtenissen interpreteren als een uitdaging en mogelijkheid voor persoonlijke groei).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke andere persoonlijkheidsfactoren, lijkend op hardiness, worden in de literatuur gerelateerd aan de weerbaarheid tegen stress?

A
  1. Sense of coherence: de neiging van mensen om de wereld om hen heen als overzichtelijk en betekenisvol te ervaren.
  2. Optimisme: de neiging om vooral oog te hebben voor de positieve dingen in het leven en vooral goede dingen te verwachten.
  3. Resilience: veerkracht, samenhangend met een hoge mate van self-esteem (zelfwaardering), personal control en optimisme, waarbij mensen ondanks negatieve gebeurtenissen in hun leven in hun kracht herstellen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Tot slot hebben de type A- en type B-gedragspatronen invloed op de stressbestendigheid van mensen. Welke zijn de kenmerken van een type A- en een type B-persoonlijkheid?

A

Iemand die tot het type A behoort:

is erg competitief (wil altijd de beste zijn en is erg zelfkritisch daarbij)
heeft altijd tijd tekort
wordt makkelijk boos of vijandig.
Is vocaal nadrukkelijk aanwezig.

Type B’s zijn het tegenovergestelde hiervan. Mensen van het type A hebben de daarbij behorende gedragskenmerken al in hun vroege jeugd of zelfs al bij de geboorte. Met het ouder worden van type A’s, verandert het type A-gedrag nog maar nauwelijks.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe kunt u meten of iemand een type A- of type B-persoonlijkheid heeft?

A

In tegenstelling tot de andere bovengenoemde psychosociale eigenschappen wordt het type A- (en B- )gedragspatroon vaak niet door een vragenlijst gemeten, maar door een interview waarbij ook het gedrag van de proefpersoon wordt geobserveerd. Vergeleken met type B’s reageren type A’s sneller en sterker op stressoren, zowel wat betreft hun uiterlijk gedrag als wat betreft hun fysiologie (snellere hartslag-, hogere bloeddrukreactie, enzovoort).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe beïnvloedt het type A- of B-persoonlijkheid het omgaan met stress en de relatie van stress met gezondheid?

A

Type A’s (vooral degenen die vaak vijandig zijn) lijken een grotere kans te hebben op het krijgen van coronaire hartziekten, zoals angina pectoris en hartaanval.

Naast de type A- en type B- persoonlijkheid, wordt in Nederland ook het persoonlijkheidstype D onderscheiden. Het gaat hierbij om mensen die vaak negatieve emoties ervaren en sociaal geremd zijn (de zogenaamde ‘binnenvetters’ waarvoor het glas meestal half leeg is). Dit persoonlijkheidstype wordt niet besproken in het tekstboek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Beschrijf de twee manieren waarop stress de gezondheid kan beïnvloeden.

A

In het algemeen worden twee wegen aangewezen hoe stress de gezondheid zou kunnen beïnvloeden:

  • direct, door effecten van stress op de fysiologie: stress zorgt voor het vrijkomen van catecholaminen en corticosteroïden (bijvoorbeeld cortisol), verandering van hart- en vaatfunctie, het omhooggaan van de bloeddruk en voor een slechtere immuunfunctie, zaken die de gezondheid op de lange termijn nadelig beïnvloeden
  • indirect, via gedrag dat niet bevorderlijk is voor de gezondheid: door stress hogere consumptie van alcohol, meer sigaretten roken, enzovoort.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Op welke manier beschrijft de psychoneuro-immunologie de relatie tussen stress en gezondheid?

A

Een relatief nieuw vakgebied, genaamd psychoneuro-immunologie, bestudeert de interrelaties tussen psychosociale processen en processen die zich afspelen in het zenuwstelsel en de endocriene en immunologische systemen, die elkaar wederzijds beïnvloeden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de beïnvloeding van het immuunsysteem door emoties (zowel positief als negatief). De psychoneuro-immunologie is een veelbelovend veld, omdat het de vele complexe relaties tussen stress, endocriene en immunologische activiteit en gezondheid zou kunnen helpen ontrafelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Voor welke aandoeningen heeft onderzoek inderdaad een relatie gevonden met stress? Via welke processen ontstaan deze aandoeningen?

A
  1. Hypertensie (chronisch hoge bloeddruk) komt veel voor in de westerse samenleving en is een belangrijke risicofactor voor onder andere coronaire hartziekten en beroerte. Naast vele andere factoren (gewicht, voeding, genetische aanleg, enzovoort) lijkt stress een rol te spelen in het ontstaan van hypertensie.
    Uit onderzoeken blijkt dat (objectief gemeten) blootstelling aan stressoren (zoals stress op het werk, wonen in een slechte buurt, enzovoort) gepaard gaat met verhoogde bloeddruk. Ook lijkt het hebben van vijandige gevoelens de kans op hoge bloeddruk te verhogen.
    Ook voor de rol van stress (zowel op het werk als bij life events) bij het ontstaan en het beloop van coronaire hartziekten is er vrij veel steun in onderzoeken gevonden. Naast de directe effecten van stress op het cardiovasculair systeem kan stress ook indirect leiden tot coronaire hartziekten. Mensen met veel stress zouden dan meer geneigd zijn tot ongezond gedrag, zoals meer roken, meer alcohol drinken, meer vet en zout eten enzovoort, dat nadelige effecten heeft op het cardiovasculaire systeem. Dit wordt in latere hoofdstukken uitgebreider besproken.
    Hoe blootstelling aan stress zich verhoudt tot kanker is minder duidelijk. In enkele onderzoeken is wel een verband gevonden, in ander onderzoek (inclusief dieronderzoek) waren de uitkomsten soms negatief of inconsistent. Als stress een rol zou spelen, zou dit waarschijnlijk plaatsvinden via het verzwakken van het immuunsysteem of (alweer) indirect via gedragsfactoren (zoals roken).
17
Q

Wat is een betere manier als men een causaal verband wil aantonen tussen een psychosociale factor en een ziekte: retrospectief onderzoek of prospectief longitudinaal, en waarom? Probeer ook te bedenken waarom de betere manier toch niet waterdicht is (zie pp. 24-25 van het tekstboek voor meer uitleg over deze onderzoeksdesigns).

A

Wanneer men iets wil zeggen over de causaliteit (oorzakelijkheid) tussen twee variabelen heeft prospectief longitudinaal onderzoek de voorkeur. Immers, hierbij is te onderzoeken of de vermoedelijke oorzaak vooraf gaat aan het verwachte gevolg. Bij een retrospectief onderzoek blikt men terug in de tijd, waarbij men meestal door middel van een vragenlijst probeert te achterhalen wat er op een eerder tijdstip is gebeurd. Hiermee gaan echter methodologische problemen gepaard. Ten eerste kan men zich afvragen of de resultaten van de vragenlijst wel betrouwbaar zijn als er een verschil zit tussen het tijdstip waarover je iets wilt zeggen en het tijdstip van de meting. Er kunnen dan namelijk vervormingen optreden door bijvoorbeeld imperfectie van het geheugen.

Daarnaast worden bij retrospectief onderzoek meestal patiënten gebruikt; deze vormen soms echter slechts een specifieke subgroep van alle mensen die de ziekte hebben. Hierdoor zullen de uitkomsten niet representatief zijn voor alle mensen met de ziekte. Bijvoorbeeld: het is gebleken dat hypertensieve patiënten op een aantal persoonlijkheidskenmerken verschillen van hypertensieven die niet weten dat ze hoge bloeddruk hebben; de eerste groep is bijvoorbeeld neurotischer en angstiger. Als gevolg hiervan zullen de patiënten vragenlijsten anders invullen dan ‘onbewuste’ hypertensieven: de patiënten zullen waarschijnlijk meer problemen en stressoren rapporteren (Nyklicek, Vingerhoets & Van Heck, 1996). Als men dan in een onderzoek alleen hypertensieve patiënten vergelijkt met mensen met een normale bloeddruk, zal er wellicht ten onrechte geconcludeerd worden dat het meemaken van problemen en stressoren een rol speelt bij hypertensie.

Bij prospectief onderzoek meet je op een bepaald tijdstip de psychosociale variabelen waarvan je vermoedt dat ze voorspellend zijn voor een ziekte en vervolgens meet je op latere tijdstippen of er verandering is opgetreden met betrekking tot die ziekte. Aangezien de psychosociale meting voorafgaat aan de gezondheidsmeting, staat men sterker in de schoenen als men wil beweren dat de psychosociale factoren de ziekte beïnvloeden. Toch is ook dit niet waterdicht. Stel dat de ziekte al langere tijd bestaat, maar zich pas in een later stadium manifesteert (bij verschillende soorten kanker is dit bijvoorbeeld het geval). Het zou dan zo kunnen zijn dat in een prospectief onderzoek de psychosociale variabelen weliswaar voorafgaan aan de symptomen van de ziekte, maar niet aan het ontstaan van de ziekte.

Ook kan het zijn dat de psychosociale factoren werkelijk voorafgaan aan het ontstaan van de ziekte, maar dat er toch geen causaal verband is omdat een derde, onbekende, variabele eerst het voorkomen van de psychosociale factor veroorzaakt en daarna de ziekte. De oorzaak is dan niet de psychosociale factor, maar die derde variabele!