Belangrijke extra dingen Flashcards

1
Q

Welke eiwitten zijn betrokken bij tight junctions?

A
  1. Claudine
  2. occludine
    Gaan meerdere keren door de plasmamembraan
  3. JAM = jucntional adhesion molecule
  4. CAR

Deze eiwitten binden aan elkaar extracellulair en binden intracellulair aan ZO-1/2/3 eiwitten die weer aan actine vezels verbonden zitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is het intermediaire filament van de glia cellen?

A

GFAP

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een kenmerk van de absorptieve cellen in het colon?

A

Microvili

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke cel-cel verbindingen maken gebruik van welke elementen van het cytoskelet?

A

Tight junctions en adhesive junctions (= belt desmosomes) zitten aan actine vezels

Desmosomen en hemidesmosomen maken gebruik van intermediaire filamenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is een gemeenschappelijk component tussen belt desmosomen en desmosomen?

A

Ze binden allebei aan E-cadherine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn de andere twee namen voor belt desmosomen?

A
  1. Adhesive junctions/belt
  2. adherente junctie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waaruit is een integrine opgebouwd?

A

Een alfa en een beta keten
Samenstelling van deze dimeer bepaalt specificiteit voor ECM eiwit)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waaraan binden integrines?

A

RGD sequentie
arginine, glycine, aspartaatzuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe ziet de integrine eruit die in de huid zit?

A

Alfa6
Beta1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Uit welke drie onderdelen bestaat de BM?

A
  1. collageen type IV
  2. laminine
  3. proteoglycanen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wanneer wordt de BM doorbroken in de tumorontwikkeling?

A

Laat –> pas als het carcinoom is echt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Bij welk stadium begint de verminderde cel-cel adhesie en cel-ECM adhesie?

A

Bij dysplasie (precancereus)
gestoorde proliferatie en differentiatie maar nog niet BM doorbroken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is een gemetastaseerde cel verloren?

A
  • b-catenine(linker molecuul) of E-cadherine (belangrijke muterende stap in process)
  • Verlies polariteit
  • Andere verbinding ECM
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waardoor kan met name hematogene disseminatie ontstaan vanuit een lymfeklier metastase?

A

Met name als tumor ook buiten het lymfeklierkapsel is gegroeid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat kan het gevolg van zijn van manipulatie van de tumor? En wat bedoelen we hiermee?

A

Door manipulatie, massage of operaties kan het de kans vergroot worden dat er tumorcellen in het bloed terecht komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Bij welk type tumor worden vaker tumorcellen in het bloed aangetroffen?

A

Slecht gedifferentieerde tumoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe noemen we de EMT ook wel? Wat gebeurt er in de cel?

A

Transdifferentiatie
- verlies cel-cel adhesie als gevolg van verlies van E-cadherine expressie
- verlies van cytokeratine expressie waarbij keratine wordt vervangen door vimentine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke genen zijn betrokken bij EMT?

A

SN1, SN2 en twist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welke stoffen zijn betrokken bij de afbraak van de ECM?

A
  1. MMP-9
  2. MMP-2
  3. plasminogeenactivatoren
  4. trypsine
  5. kathepsine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Waardoor worden de MMP’s geproduceerd?

A

Door tumorcellen en door stromacellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is naast het scheppen van ruimte nog een functie van de MMP’s?

A

Hierbij komen groeifactoren vrij (VEGF en B-FGF) die in de matrix liggen opgeslagen –> bevorderen de groei van infiltratieve tumorcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Hoe bevorderen de stromacellen de tumor?

A

stromacellen en afbraakproducten produceren groeistimulie voor de tumor

23
Q

Wat zijn bekende moleculen bij de hechting aan het endotheel van het bloedvat om deze weer uit te treden?

A

L- en P-selectine, die specifiek binden aan glycoproteïnen aan het celoppervlak, en de chemokinereceptor CXCR4.

24
Q

Op welke manier kunnen tumorcellen de vaatwand passeren?

A

Eenmaal gehecht aan de vaatwand wordt het tumorcelklompje als gevolg van endotheelcelactivatie omgeven door een netwerk van fibrine, bloedplaatjes en leuko- cyten, wat bevordert dat de tumorcellen de vaatwand kunnen passeren

25
Q

Van welke mechanismen maakt de tumor gebruik bij het uittreden uit de vaatwand?

A

Zelfde mechanismen die het gebruikt bij invasieve groei

26
Q

Wanneer spreken we van een metastase?

A

als de tumorcellen in het ‘doelwit’orgaan een nieuwe tumor hebben gevormd, hetgeen een stromale reactie van het gastheerweefsel impliceert.

27
Q

Er worden losse tumorcellen in de randsinus van een lymfeklier gevonden. Is dit een metastase? En in de leversinus?

A

Nee

28
Q

Wat is de voorwaarde voor de uitgroei van tumorcellen op een nieuwe plek?

A

Goede vascularisatie

29
Q

Welke 4 typen metastasering zijn er?

A
  1. V porta type
  2. v cava type
  3. vv pulmonales type
  4. mediaanlijn type: schildklier en prostaat vooral in/langs WK
30
Q

Waar zaaien de vier type metastasering wegen naar uit?

A
  1. porta: lever (colon, pancreas, maag)
  2. cava: longen (nier, huid, bewegingsapparaat, testis)
  3. pulmonales uit de long: hersenen, bot, lever (perifere organen)
  4. mediaanlijn type: in/langs wervelkolom
31
Q

wat bepaalt, naast het eerste capillaire vaatbed, nog meer waar een meta terecht komt?

A

Belangrijke mechanismen zijn specifieke endotheelcel-tumorcelinteracties en het micro- milieu in het ‘ontvangende’ orgaan (de zgn. voedingsbodem- theorie of ‘seed and soil’-theorie).

32
Q

Wanneer in de tumor ontwikkeling vindt metastasering plaats?

A

Waarschijnlijk al vroeg, waardoor de eerste klachten van de meta’s kunnen komen

33
Q

Wanneer is het verschil in celoverleving tussen normale en tumorcellen het grootst?

A

Na meerdere fracties
(na enkele fracties is het verschil nog niet zo groot)

34
Q

Hoe lang geven we maximaal RT?

A

7 weken

35
Q

Wat wordt bedoeld met electief in de radiotherapie?

A

Uit voorzorg
Van sommige soorten kanker heeft wetenschappelijk onderzoek uitgewezen dat ze graag metastaseren. Ook als er geen zichtbare tumor is.
De kans dat er kankercellen in het electieve gebied zitten, wordt zo groot geacht dat electief bestralen gerechtvaardig is, om te voorkomen dat kankercellen tot een nieuwe tumor uitgroeien.

36
Q

Wat is het CTV van de mamma?

A

De gehele mamma

37
Q

Noem voorbeelden van late bijwerkingen van bestraling op de borst

A

Fibrose: waardoor slechte cosmetiek, pijn, vatbaarder voor infecties
Huid: hyperpigmentatie en teleangiëctastieën
Rib: pijn, periostitis, fractuur (<2%)
Longschade: pneumonitis (< 2%)
Hartschade (< 2%)
Lymfoedeem: arm (5-10%)
Schouderfunctie: beperkt (15-35%)
Tumoren: als gevolg van RT (< 1%)

38
Q

Wat zijn behandeling gerelateerde risicofactoren (bij RT)?

A
  1. totale dosis
  2. dosis per fractie
  3. bestralingsvolume
  4. gevoeligheid van bestraald weefsel
  5. combinatie behandeling
39
Q

Wat zijn patient gerelateerde risicofactoren bij RT?

A
  1. DM
  2. CVD
  3. Roken
  4. eerdere chirurgische ingrepen
  5. eerdere RT
40
Q

Wat is iets belangrijks dat de patiënt kan doen bij RT? Waarvoor is dit belangrijk?

A

Stoppen met roken
Toxiciteit verlagen
- betere kans op genezing
- minder kans op bijwerkingen

41
Q

Waar bevindt zich vaak de maximale dosis bij RT?

A

20 mm onder de huid

42
Q

Wat is de invloed van verschillende energien op de procentuele diepte dosis?

A

Hogere energie: Dmax dieper onder de huid liggen
Lagere energie; Dmax minder diep onder de huid liggen

43
Q

Wat zijn drie stellingen die kloppen over de verhouding tussen stralingsenergie en de diepte van de tumor?

A
  • Hoe hoger de energie van de straling, hoe hoger het huidsparende effect
  • Voor diep gelegen tumoren moet hoge stralingsenergie gebruikt worden
  • Voor oppervlakkige tumoren (huid) is een lage stralingsenergie nodig
44
Q

Wat is acceleratie bij RT?

A

Behandelduur verkorten
Extra bestraling op een dag

45
Q

Wat zijn de stappen bij bestraling?

A
  1. bezoek poli arts
  2. Mouldroom = masker –> niet altijd
  3. Plannings ct
  4. intekenen doelvolumina
  5. maken bestralingsplannen
  6. beoordelen en goedkeuren bestralingsplannen
  7. instellen bestralingstoestel
  8. start bestraling
46
Q

Wat is de gevoeligheid van een SPECT-scanner?

A

Minder gevoelig want vangt alleen de loodrechte straling op dus niet alle straling

47
Q

Wat zijn kenmerken van nucleaire geneeskunde voor diagnostiek?

A
  1. Metabool informatief
  2. Sensitief
  3. Niet invasief
  4. Wholy body imaging
48
Q

Wat zijn kenmerken van nucleaire geneeskunde voor therapie?

A
  • Effectief
  • weinig bijwerkingen
  • Veilig
49
Q

Wat is een nadeel van de opkomst van zorgverzekeringen?

A

Baumol effect = zowel de absolute als de relatieve kosten stijgen

50
Q

Wat is het principe van de vergroting van de medische mogelijkheden?

A

Aanbod schept vraag principe: als de mogelijkheden uitbreiden zorgt dit voor meer vraag

51
Q

Wat zijn twee reden voor de toegenomen gezondheid en levensverwachting?

A
  • Verbetering van gezondheidszorg
  • Stijgen van welvaart (McKeown thesis)
52
Q

Wat doen we bij een economische evaluatie?

A

Het vergelijken van twee interventies
- Usual care: lage kosten met redelijk effect
- Nieuwe interventies: hoge kosten met heel veel effect
welke is kosten-effectiever?

53
Q
A