Andere veel voorkomende werkwoorden Flashcards
to complain
klagen
to punish
bestraffen
to pretend
voorwenden
to disappoint
teleurstellen
to broaden/widen
verbreden
to enrich
verrijken
to acquire
verwerven
to discover
ontdekken
to hit/impinge
treffen
to confirm
bevestigen
to emphasise
benadrukken
to show
laten zien (aan)
to turn (over)
(om) draaien
to investigate/examine
onderzoeken
to doubt
twijfelen
to solve, resolve
oplossen
to grab (1)
grijpen
to grab (2)
pakken
to catch
vangen
to predict
voorspellen
to restore, repair, mend, recover
herstellen
to convince
overtuigen
to persuade
overhalen
to trust
vertrouwen
to have confidence (trust in yourself)
vertrouwen hebben (in jezelf)
to compare
vergelijken
to appear (look like)
lijken
to dig
graven
to rake
harken
to find (i.e. a job, information)
opzoeken
to bear (put up with/endure)
verdragen
to endure
verduren
to tolerate
tolereeren
to persist/maintain
volhouden
to declare
verklaren
to recommend
aanbevelen
to advise/recomend
aanraden
to offend
beledigen
to exaggerate
overdrijven
to escape
ontsnappen
to avoid
vermijden
to twist
draaien
to assume
aannemen
to suppose/presume
veronderstellen
to swap/exchange
ruilen
to point/direct
wijzen
to allude/hint
zinspelen
to provide/supply
verschafen
to be confused
verward zijn
to deny
ontkennen
to refuse
weigeren
to bury
begraven
to destroy
vernietigen
to devastate/ruin/destroy
verwoesten
to guess
raden
to stack up (objects)
(op)stapeln
to create
creeeren
to remove
verwijderen
to move house
verhuizen
to mess up
verknallen
to insure
verzekeren
to take care of
verzorgen
to recognise
herkennen
to repeat
herhalen
to acknowledge, admit, recognise
erkennen
to deny
ontkennen
to blow-up
ontploffen
to reveal/uncover
onthullen
to put clothes on
aandoen
to clean
reinigen
to purify
zuiveren
to mention
noemen
to regret
betreuren
to realise (r)
realiseren
to realise (b)
beseffen
to associate
associëren
to link/tie
verbinden
to prefer
voorkeur geven aan
to pretend (2)
te doen alsof
erfolgreich sein
lukken (met zijn)
scheitern
mislukken
sich beschweren
zeuren
(an die tuer) klingeln
aanbellen (gescheiden)
Gähnen
geeuwen
Snarchen
snurken
Husten
hoesten
winken (zu jemendem)
zwaaien (naar iemand)
zuwinkern (zu jemandem) (to wink)
knipogen (naar iemand)
Ausführen, durchführen
uitvoeren
einführen (z.b. ein Gesetz)
invoeren (e.g. een Wet)
niesten
niezen
erkunden (explore)
verkennen
Schutz nehmen (to take shelter)
schuilen
kontrollieren (to manage, cope, deal with)
beheren
zulassen, ermöglichen (allow)
toestaan
bereitstellen (liefern, sorgen)
voorzien
Verschlüsseln (to encrypt)
versleutelen
to reject, refuse, decline
afwijzen
to exploit
uitbuiten
to replace
vervangen
verlassen auf
rekenen op
erledigen (Eng: to take care of)
draag zorg voor
damit umgehen (to deal with)
omgaan met
gehören (dative)
behoren, horen (tot..)
annehmen (ich nehme an)
ervaan uitgaan (Ik ga ervan uit- “I assume”)
entblößen/aussetzen (to expose, endanger)
blootstellen
bewerben (to apply)
toepassen (scheidbaar)
streichen
verven
entspannen (z.B regeln)
versoepelen
kampfen (z.B mit Gefühle)
worstelen (ook strijden)- to struggle/fight
behindern
belemmeren
to quiten, calm down (b)
bedaren
to crash into, bump into
bonken