Aandacht, executieve functies en geheugen Flashcards

1
Q

Waar staat ARAS voor?

A

Ascending Reticular Activating System

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar is de ARAS mee betrokken?

A

aandacht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat doet de thalamus met de informatie die vanuit de ARAS binnenkomt voordat het naar de cortex wordt gestuurd?

A

filtering van informatie; herhaalde en zwakke stimuli

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waar is bewuste verwerking van informatie (alertheid)?

A

cerebrale cortex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waarom is aandacht belangrijk?

A
  • Omgaan met beperkte hersencapaciteit
  • Faciliteiten stimulusdetecties en perceptie
  • Relevante hersenprocessen activeren (geheugen)
  •  Klaarmaken om in actie te komen! (bekende situaties hoef je minder moeite voor te doen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Informatieverwerking kan automatisch en gecontroleerd worden verwerkt. Wat zijn kenmerken van elk?

A
  • Automatisch
    o Stimulus-gestuurd
    o Bottom-up
    o Onbeperkte capaciteit; snel
    o Geen aandachtsinspanning nodig
    o Eenmaal aangeleerd, moeilijk te veranderen
  • Gecontroleerd
    o Motivatie-gestuurd
    o Top-down
    o Beperkte capaciteit, traag
    o Aandachtsinspanning nodig
    o Kan willekeurig (afhankelijk van de omstandigheden, persoonlijke belangen, etc) worden aangewend
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke drie soorten aandacht zijn er?

A
  • Selectieve aandacht
  • Verdeelde aandacht
  • Volgehouden aandacht/vigilantie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welk type informatieverwerking is motivatie-gestuurd?

A

gecontroleerde informatieverwerking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welk type informatieverwerking heeft onbeperkte capaciteit en is snel?

A

automatische informatieverwerking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Vul in: Visuele informatie gaat naar de … cortex voor ‘wat’, en via de … cortex naar de ‘waar’ stroom.

A

Visuele informatie gaat naar de temporale cortex voor ‘wat’, en via de parietale cortex naar de ‘waar’ stroom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe uit het syndroom van Anton zich?

A
  • Hypodensiteit bilateraal occipitaal (occipitale bloeding)
  • Corticale blindheid
    o Ontkenning blindheid
    o Levendige beschrijving van omgeving/confabuleren
    o Beelden intern gegenereerd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Uit welke drie onderdelen bestaat het uitvoeren van plannen?

A
  • Vaststellen van doel en ontwikkelen subdoelen
  • Vaststellen van wat nodig is om subdoelen te bereiken
  • Rekening houden met consequenties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke structuur is betrokken bij het uitvoeren van plannen?

A

(pre)frontale cortex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke 5 subcorticale circuits zijn betrokken bij plannen?

A
  1. motorisch circuit
  2. oculomotorisch ciruit
  3. dorsolateraal prefrontaal
  4. lateraal orbitofrontaal
  5. anterieure cingulate
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke drie van deze circuits is betrokken bij cognitie/hogere orde?

  1. motorisch circuit
  2. oculomotorisch ciruit
  3. dorsolateraal prefrontaal
  4. lateraal orbitofrontaal
  5. anterieure cingulate
A
  1. dorsolateraal prefrontaal
  2. lateraal orbitofrontaal
  3. anterieure cingulate
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat doet het motorische circuit?

A

a. SMA, premotor, motor  putamen  globus pallidus  thalamus  SMA
b. Supplementary Motor & Premotor: planning, initiatie en opslag
c. Motor programmas; fine-tuning beweging
d. Motorisch: uitvoering van beweging volgens plan

17
Q

Wat doet het oculomtorisch circuit?

A

a. Frontale oogveld  centrale caudatus  globus pallidus / substantia nigra  thalamus
b. Vrijwillige oogbewegingen
c. Onafhankelijk van visuele stimuli

18
Q

Welke problemen krijg je als er een defect zit in het dorsolateraal prefrontale circuit?

A

i. Oordeelsvermogen
ii. Concrete denken
iii. Cognitieve flexibiliteit/planning
iv. Executieve funcite, motorplanning, aandacht
v. Aandachtsspanne en werkgeheugen

19
Q

Welke problemen krijg je als er een defect zit in het lateraal orbitofrontale circuit?

A

b. Problemen met:
i. Social aangepast gedrag
ii. Impulscontrole
iii. Emotionele labiliteit
iv. Stimulusgestuurd gedrag
v. Arousal, motivatie, affect
vi. Orbitofrontaalkwab: bewust zijn

20
Q

Welke problemen krijg je als er een defect Isin het anterieure cingulate circuit?

A

i. Initiatiefverlies
ii. Verminderde verbale output & motoriek
iii. Akinetische mutisme = gebrek aan beweging & spraak
iv. Incontinentie

21
Q

Wat zijn de functies van de prefrontale cortex?

A
  • Werkgeheugen
  • Representatie van omgeving die gedrag stuurt
  • Representatie LTM geactiveerd in werkgeheugen om huidige gedrag aan te passen
  • Vereist uitwisseling van huidige perceptuele informatie met opgeslagen informatie
22
Q

Welke verbindingen heeft de prefrontale cortex? (ter illustratie)

A

motorisch, perceptueel, limbische gebieden. Parietale en temporale cortex. Subcorticale structuren projecteren indirect naar PFC via thalamus. Vanuit PFC feedback naar meeste van deze subcorticale structuren (= gedrag moduleren).

23
Q

Wat zijn oorzaken van frontale laesies/stoornissen?

A

traumatisch hersenletsel, tumoren (na verwijdering alsnog behoudt van functies), vasculaire lesies, neuropsychiatrie (frontotemporale dementie, schizofrenie).

24
Q

Nog even kort, wat zijn van alle systemen binnen het limbische systeem hun functies?

A
  • Hippocampus: kritisch voor aanleren nieuwe informatie en consolidatie (STM  LTM)
  • Amygdala: koppeling met emoties, m.n. angst
  • Cortex: opslag informatie
  • Prefrontale cortex: hogere orde verwerking en planning
25
Q

Wat is encoding?

A

het proces waarin inkomende informatie wordt gerelateerd aan informatie die al aanweizg is in het geheugen, waardoor het makkelijker te onthouden en terug te halen is (retrieval). Meestal automatisch

26
Q

We encadreren op grond van betekenis, beelden en organisatie. Hoe wordt deze voordeling ook wel omschreven?

A

visual (structurele encodering), acoustic (fonemische encodering) en semantic (diep, zoals lezen).

ook wel ‘personaliseren van informatie’

27
Q

Welke drie soorten van geheugen hebben we (NIET (non)declaratief?)

A
  • sensorisch geheugen
  • werkgeheugen
  • lange termijn geheugen
28
Q

Hoe snel gaat sensorisch geheugen?

A

SNEL: Visueel: 0.5 sec, auditief 3-4 sec, tactiel <1 sec

29
Q

Werkgeheugen en aandacht gaan hand in hand. Wat zijn enkele kenmerken hiervan (illustratief)?

A

 Je kunt aandacht schenken zien als in het werkgeheugen houden
 Aandacht is noodzakelijk voor herhalen, het interne herhaalproces
 Hoe langer je aandacht schenkt aan iets, hoe groter de kans dat het zal worden onthouden
 Capaciteit werkgeheugen is beperkt maar via ‘chunking’ (= actief encodeerproces) is het makkelijker om meer informatie op te slaan.

30
Q

Stelling: lange termijn geheugen is beperkt

A

niet waar, is onbeperkt

31
Q

welke structuur is betrokken bij lange termijn geheugen?

A

hippocampus, daarna naar specifieke corticale gebieden. Hippocampus zorgt voor verbindingen en integratie van informatie

32
Q

Ter illustratie: dit zijn de verschillende verbindingen bij lange termijn geheugen:
o Encodering perceptuele, motorische en cognitieve informatie
o Gespecialiseeerde primaire en associatieve corticale gebieden
o Hipoocampus integreert informatie
o Reactivatie van hippocampale-corticale netwerken leidt tot versterking cortico-corticale connecties
o Versterking cortico-corticale connecteis: herinneringen onafhankelijk van hippocampus
o integratie met eerdere corticale herinneringen
o connecties hippocampus-cortex snel, tijdelijk
o connecties tussen corticale areas langzaam en langdurig

A

top

33
Q

sterke emoties zorgen voor …

A

sterkere herinneringen

34
Q

Continue stress kan geheugen…

A

verstoren

35
Q

Hippocampus is kleiner/groter bij mensen met PTSS

A

kleiner

36
Q

Hippocampus is kliner/groter bij mensen die meer bestand zijn tegen stressoren

A

groter

37
Q

HOe leer je effectief?

A
  • Regelmatige leerperioden geven steeds minder extra resultaat
  • Als leerperioden ‘te dicht’ op elkaar volgen is het resultaat minder dan wanneer ze ‘voldoende’ gespreid zijn
  • Dit wordt het zogenaamde ‘massed versus spaced repetition’ effect genoemd