7.2 - Begroeting, afscheid, uitnodiging Flashcards
1
Q
groeten
A
salutare
2
Q
Hoi!
A
Ciao!
3
Q
Hoe gaat het?
Het gaat goed.
A
Come stai?
Sto bene.
4
Q
de groet
A
il saluto
5
Q
Hartelijke groeten!
A
Cordiali saluti!
6
Q
Goedemorgen!
A
Buongiorno!
7
Q
Goedenavond!
A
Buonasera!
8
Q
Goedenacht! Welterusten!
A
Buonanotte!
9
Q
Tot ziens!
Tot ziens! (beleefdheidsvorm)
A
Arrivederci!
ArrivederLa!
10
Q
Vaarwel!
A
Addio!
11
Q
de heer / de mevrouw
mevrouw en meneer
A
il signor(e) / la signora
i signori
12
Q
lief, dierbaar
A
caro / cara
13
Q
de juffrouw
A
la signorina
14
Q
ontmoeten, tegenkomen
A
incontrare
15
Q
voorstellen
A
presentare