5.3 - Gastronomie Flashcards
de koffiebar, het café
il bar
het restaurant met kant-en-klare gerechten
la tavola calda
bestellen
ordinare
de consumptie
la consumazione
het ijsje
il gelato
de aperitief
l’aperitivo (m)
de ober / de serveerster
il cameriere / la cameriera
de rekening
il conto
de fooi
la mancia
het ontbijt
la colazione
het sap
het vruchtensap
il succo
il succo di frutta
de yoghurt
lo yogurt
de suiker
lo zucchero
zoet
dolce
zuur
acido / acida
bitter
amaro / amara
het kopje
la tazza
het glas
il bicchiere
de fles
la bottiglia
de traiteur
la rosticceria
het restaurant
il ristorante
reserveren
riservare
het tafelkleed
la tovaglia
de vork
la forchetta
het mes
il coltello
de lepel
il cucchiaio
het lepeltje
het koffielepeltje
het theelepeltje
il cucchianino
il cucchianino da caffè
il cucchianino da tè
de menukaart
il menù
nemen
prendere
de eerste gang
il primo (piatto)
de soep
la minestra
de groentesoep
il minestrone
het bord, de gang
il piatto
de maaltijd
il pasto
de tweede gang
il secondo (piatto)
de biefstuk
la bistecca
gegrild
ai ferri
geroosterd
arrosto (inv)
het bijgerecht
il contorno
de sperzieboon / de sperziebonen
il fagiolino / i fagiolini
de ossenhaas
il filetto
de inktvis
la seppia
de mossel / de mosselen
la cozza / le cozze
de trek, de honger
l’appetito (m)
de pizza
la pizza
het nagerecht (2)
il dolce
il dessert
het dessert van biscuitgebak en vla
la zuppa inglese
