5.4 - Kleding Flashcards
zich aankleden
vestirsi
zich uitkleden
spogliarsi
de jurk, het kostuum
il vestito
aandoen
mettere
zich omkleden
cambiarsi
dragen
portare
het linnen, het damesondergoed
la biancheria
het sportshirt
la maglia
het onderhemd
la canottiera
de onderbroek
le mutande (f)
de pyjama
il pigiama
de kous / de kousen
la calza / le calze
de panty (2)
il collant (inv)
le calze (f)
het badpak, de zwembroek
il costume da bagno
het hemd
la camicia
de blouse
la camicetta
elegant
elegante
de elegantie
l’eleganza (f)
de broek
i pantaloni (m)
de jas, de colbert
la giacca
de rok
la gonna
de plooirok
la gonna a pieghe
de trui, de sweater
il maglione
het t-shirt
la maglietta
de kraag
il collo
de rolkraag
il collo alto
de overjas
il cappotto