2.4 - Beweging, activiteit Flashcards
1
Q
de beweging
A
il movimento
2
Q
bewegen
A
muovere
3
Q
rennen
A
correre
4
Q
komen
A
venire
5
Q
draaien
A
girare
6
Q
gaan
A
andare
7
Q
optillen
A
alzare
8
Q
wakker maken
A
svegliare
9
Q
wakker worden
A
svegliarsi
10
Q
wakker
A
sveglio / sveglia
11
Q
de wekker
A
la sveglia
12
Q
opstaan
A
alzarsi
13
Q
gaan zitten
A
sedersi
14
Q
naar boven gaan, instappen
A
salire
15
Q
naar beneden gaan, uitstappen
A
scendere