449-462 Flashcards
1
Q
ad
A
voorzetsel+acc - naar; (tot) bij
2
Q
apud
A
voozetsel+acc - bij
3
Q
ante
A
voozetsel+acc - vóór
4
Q
inter
A
voozetsel+acc - tussen; tijdens
5
Q
per
A
voorzetsel+acc - door; gedurende
6
Q
post
A
voozetsel+acc - achter; na
7
Q
praeter
A
voozetsel+acc - voorbij; behalve
8
Q
cum
A
voorzetsel+abl - met
9
Q
de
A
voorzetsel+abl - van; over
10
Q
e of ex
A
voorzetsel+abl - uit; vanaf
11
Q
sine
A
voorzetsel+abl - zonder
12
Q
sub
A
voorzetsel+abl - onder; omstreeks
13
Q
in
A
voorzetsel+acc - naar; tegen
14
Q
in
A
voorzetsel+abl - in; op