178-193 Flashcards
1
Q
discordia
A
discordiae,v - de ruzie
2
Q
forma
A
formae,v - de vorm; de schoonheid
3
Q
nuptiae
A
nuptiarum, v mv - de bruiloft; het huwelijk
4
Q
iudicium
A
iudicii, o - het oordeel; het process
5
Q
potens
A
~,~; potentis - machtig
6
Q
iudicare
A
iudico - oordelen
7
Q
parare
A
paro - klaarmaken; verwerven
8
Q
regnare
A
regno - heersen
9
Q
officium
A
officii, o - de taak; verplichting
10
Q
fraus
A
fraudis, v - het bedrog
11
Q
os
A
oris, o - de mond; het gelaat
12
Q
audere
A
audeo - durven
13
Q
debere
A
debeo - moeten; verschuldigd zijn
14
Q
iacere
A
iaceo - liggen
15
Q
finire
A
finio - beëindigen; begrenzen