289-307 Flashcards
invidia
invidiae, v - de jaloezie; de haat
vexare
vexo, -ari, -atum - kwellen/ plagen
metuere
metuo, metui, metutum - vrezen
metuere
metuo, metui, metutum - vrezen
ostendere
ostendo, ostendi, ostentum - tonen
ruere
ruo, rui, rutum - voruitstromen; instorten
vincere
vinco, vici, victum - overwinnen; overtreffen
invenire
invenio, inveni, inventum - vinden; ontdekken
propter
voorzetsel+acc - wegens
venire
venio, veni, ventum - komen
propter
voorzetsel+acc - wegens
componere
compono componsui, compositum - samenplaatsen; opstellen
considere
consido, consedi, consessum - gaan zitten
convenire
convino, conveni, conventum - samenkomen; overeenkomen
corripere
corripio, corripui, correptum - vastgrijpen; meesleuren
providere
provideo, providi, provisum -
procedere
procedo procedi, processum - vooruitgaan
prodesse ~sum +dat
profui,- nuttig zijn
reddere
reddo, reddidi, redditum - teruggeven; maken tot
redire
redeo, redii, reditum
reffere
refero, rettuli, relatum - terugbrengen; rapporteren