3 Les repas - ustensiles et préparation des aliments Flashcards
une cafetière électrique
een koffiezetapparaat
le micro-ondes
de magnetron
un tablier
een schort
pesez
weeg
une balance
een weegschaal
la pâte
het deeg
étendez-la
rol het uit
meilleures
lekkerder
est levée
is gerezen
beurrer le moule
de bakvorm invetten
mettre au four
in de oven te doen
le sucre en poudre
de (kristal)suiker
du sucre en morceaux
suikerklontjes
à la bonne température
op de juiste temperatuur
s’est éteint
is uitgegaan
a brûlé
is verbrand
sortir … du
uit … te halen
couper
snijden
cette planche à pain
deze broodplank
découper
snijden
un grille-pain
een broodrooster
des tranches (f) de pain de mie
sneetjes witbrood
le lapin
konijn
ajoute
er bij doet
du canard
eend
délicate
moeilijk (te bereiden)
délicieux
heerlijk
a soulevé le couvercle
heeft het deksel opgetild
sentait bon
rook lekker
la cocotte-minute
de snelkookpan
la marmite
de pan
tendres
mals