1 L'habitation - NL/F Flashcards

1
Q

een stad

A

une ville

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

een dorp

A

un village

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

een (wandel)park

A

un jardin public

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

een huis

A

une maison

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

een boerderij

A

une ferme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

een kasteel

A

un château

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

een dak

A

un toit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

een dakpan

A

une tuile

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

een raam

A

une fenêtre

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

een luik

A

un volet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

een balkon

A

un balcon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

een deur

A

une porte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

een sleutel

A

une clé, clef

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

openen, openmaken

A

ouvrir

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

sluiten, dichtdoen

A

fermer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

(aan)bellen

A

sonner

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

ieder op zichzelf

A

chacun chez soi

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

luiken

A

des volets (m)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

op de rechteroever

A

sur la rive droite

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

heeft afgebroken/gesloopt

A

a démoli

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

gebouwen

A

des bâtiments (m)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

een (flat)gebouw

A

un immeuble

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

flats

A

des appartements (m)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

een woning/woonruimte

A

un logement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
verbouwd tot de bouwmaterialen
transformé en les matériaux (m)
26
degelijk
solide
27
zijn slecht gehuisvest
sont mal logés
28
een braakliggend terrein
un terrain vague
29
(goedkope) huurflats
H.L.M. (m/f) | habitations à loyer modéré
30
de rook
la fumée
31
schoorstenen
des cheminées (f)
32
verspreidt
répand
33
nieuwe woonsteden
des villes nouvelles
34
woonblokken
des grands ensembles
35
buiten wonen
vivre à la campagne
36
afgelegen/alleenstaande
isolé
37
eikenhouten
en (bois de) chêne
38
de vloer
le sol
39
hebben een opening laten aanbrengen (voor raam)
ont fait percer
40
glazen
en verre
41
het buitenaanzicht
l'aspect (m) extérieur
42
de achterdeur
la porte de derrière
43
omringd door
entourée de
44
komt uit op
donne sur
45
achter in de tuin
au fond du jardin
46
een put
un puits
47
een stang
une barre
48
het slot
la serrure
49
het ruitje
le carreau
50
een baksteen
une brique
51
woont in een éénkamerflat
habite un studio
52
de lift
l'ascenseur (m)
53
de ingang
l'entrée (f)
54
wonen erg klein
sont logés très à l'étroit
55
een stuk grond
un terrain
56
een villa te laten bouwen
faire construire/bâtir une villa
57
tweede huis
résidence (f) secondaire
58
de ruit
la vitre
59
omringd door
entourée de
60
een vertrek/kamer
une pièce
61
een slaapkamer
une chambre
62
een woon-/huiskamer
un séjour/un living/une salle de séjour
63
een keuken
une cuisine
64
een gootsteen/aanrecht
un évier
65
een kelder
une cave
66
een zolder
un grenier
67
een gang
un couloir
68
een verdieping
un étage
69
een trap
un escalier
70
een muur
un mur
71
een plafond
un plafond
72
een meubel
un meuble
73
een tafel
une table
74
een (rechte) stoel
une chaise
75
een leunstoel/fauteuil
un fauteuil
76
een lamp
une lampe
77
een (vloer)kleed
un tapis
78
een gordijn
un rideau
79
het licht
la lumière
80
een bed
un lit
81
een deken
une couverture
82
een laken
un drap
83
een (hoofd)kussen
un oreiller
84
een dekbed
une couette
85
verhuizen
déménager
86
een eetkamer
une salle à manger
87
kinderkamers
des chambres (f) d'enfants
88
op het noord ligt
est au nord
89
aan de zijkant ligt
est sur le côté
90
licht (adj.)
claire
91
een logeerkamer
une chambre d'amis
92
een wastafel
un lavabo
93
verstopt
bouché
94
de loodgieter
le plombier
95
een buis
un tuyau
96
mijn werkkamer
mon bureau
97
een badkamer
une salle de bains/salle d'eau
98
het toilet/de wc
les toilettes (f)/les W.-C. (m)/les cabinets (m)
99
hebben centrale verwarming
avons le chauffage central
100
radiatoren
des radiateurs (m)
101
verwarmen
chauffer
102
open haard
une cheminée
103
de koop
l'achat (m)
104
in heel slechte staat
en très mauvais état
105
het adres
l'adresse (f)
106
elektriciteit heeft aangelegd
a posé l'électricité
107
stopcontacten
des prises (f) de courant
108
lichtschakelaars
des interrupteurs (m)
109
in het donker
dans le noir
110
het licht aandoen
allumer la lumière
111
hebben ... opgehangen
avons ... suspendu
112
slecht verlicht
mal éclairé
113
naar beneden gaand
en descendant
114
de trap oplopend
en montant
115
een tree/een afstapje
une marche
116
de gang
le couloir
117
de verlichting
l'éclairage (m)
118
fel
vif, vive
119
uitdoen
éteindre
120
het sanitair
les installations (f) sanitaires
121
de waterleiding
la conduite (f) d'eau
122
verplaatsen
déplacer
123
het gasfornuis
la cuisinière à gaz
124
dichtmaken/stoppen
boucher
125
gaten
des trous (m)
126
verven
peindre
127
vierkante meter
mètres carrés
128
de (houten) vloer
le plancher
129
de parketvloer
le parquet
130
de kapstok
le portemanteau
131
de inrichting
l'aménagement (m)
132
een gezellig interieur
un intérieur agréable
133
ingericht
aménagé/arrangé
134
overgordijnen
doubles rideaux (m)
135
deze stof
ce tissu
136
hebben opgehangen
avons accroché
137
het behang
le papier peint
138
hebben telefoon
avons le téléphone
139
een hoek
un coin
140
een verhuizing
un déménagement
141
de bank
le canapé
142
de zittingen
les sièges (m)
143
de armleuningen
les bras (m)
144
het verplaatsen
le déplacement
145
een kast
une armoire
146
het linnengoed op te bergen
ranger le linge
147
muurkasten
des placards (m)
148
zich vestigen
s'installer/s'établir
149
heeft ingewoond bij
a logé chez
150
vlak bij
tout près de
151
de woningnood
la crise du logement
152
huren
louer
153
een zolderkamertje
une mansarde
154
een dienstbodenkamertje
une chambre de bonne
155
een vrijstaand huis
une maison individuelle
156
aan het eind van een laan
au bout d'une avenue
157
de huisbaas
le propriétaire
158
een huur(prijs)
un loyer
159
de bijkomende kosten
les charges (f)
160
de (deur)kruk
la poignée
161
was stuk
était cassé
162
een oliekachel
un poêle à mazout
163
met open raam
la fenêtre ouverte
164
het is ... graden
il fait ... degrés (m)
165
een zithoek
un coin-salon
166
een eethoek
un coin-repas
167
licht (van gewicht)
légers
168
(boeken)planken
des rayons (m)
169
de inrichting
la décoration
170
achteruitschuiven
reculer
171
dichter bij ... zetten
rapprocher ... de
172
was de stroom uitgevallen
il y avait une panne d'électricité
173
in de buurt/wijk
dans le quartier
174
op de begane grond
au rez-de-chaussée
175
de bovenverdieping
l'étage supérieur
176
de vorige bewoners
les anciens habitants
177
buiten Parijs
en province
178
huurders
des locataires (m/f)
179
inbrekers
des cambrioleurs (m)
180
binnen te dringen
s'introduire
181
de overburen
les voisins (f) d'en face
182
beneden
en bas
183
schoon te maken
faire le ménage
184
een werkster
une femme de ménage
185
schoonhouden
entretenir/tenir propre
186
stofzuigen
passer l'aspirateur (m)
187
vegen
donner un coup de balai
188
het stof
la poussière
189
een stofdoek
un chiffon
190
af te stoffen
enlever la poussière
191
huishoudelijke apparaten
appareils ménagers
192
een koelkast
un frigidaire
193
een diepvries
un congélateur
194
magnetron
(four (m) à) micro-ondes
195
schoonmaken
nettoyer
196
leegmaken
vider
197
vuilnisbakken
des poubelles (f)
198
het huisvuil op te halen
remasser les ordures ménagères
199
vuilniszakken
les sacs(m)-poubelles
200
openbare gebouwen
édifices publics
201
gevels
des façades (f)
202
een ladder
une échelle
203
eigenaren
propriétaires (m/f)
204
het onderhoud
l'entretien (m)
205
is te koop
est à vendre
206
is in waarde verdubbeld
a doublé de valeur
207
hoog
important/elevé
208
hebben we ons gewend (tot)
nous nous sommes adressés (à)
209
een lening
un prêt
210
tegen vast rente
à taux (m) fixe
211
wij verplichten ons (om/tot)
nous nous engageons à
212
ons alles te ontzeggen
nous priver de tout
213
laten verbouwen
faire faire des transformations (f)
214
hebben gespaard
avons fait des économies (f)
215
de aannemer
l'entrepreneur (m)
216
een makelaar
un agent immobilier
217
is geschat op
a été estimé à
218
kost ontzettend veel
coûte un argent fou
219
de koop
l'achat (m)
220
bij de notaris
devant le notaire
221
de koopakte
l'acte (m) de vente
222
bijkomende kosten
frais (m) supplémentaires
223
hebben een eigen huis
sont propriétaires de leur maison (f)
224
hadden geërfd
avaient hérité
225
opzij te leggen
mettre de côté
226
door het te beleggen
en le plaçant
227
de schaduw
l'ombre (f)