3 Les repas - au restaurant/au self-service Flashcards
1
Q
au restaurant universitaire
A
in de mensa
2
Q
au self-service
A
(naar) het zelfbedieningsrestaurant
3
Q
un sandwich au jambon
A
een broodje met ham
4
Q
un croque-monsieur
A
een tosti
5
Q
mon casse-croûte
A
mijn lunchpakket
6
Q
des plats (m) du jour
A
dagschotels
7
Q
comprises
A
inbegrepen
8
Q
la carte des vins
A
de wijnkaart
9
Q
ai commandé
A
heb besteld
10
Q
l’eau minérale
A
bronwater
11
Q
des crudités (f)
A
rauwkost
12
Q
des escargots (m)
A
slakken
13
Q
le plat de viande
A
het vleesgerecht
14
Q
steaks hachés
A
tartaartjes
15
Q
à point
A
medium (bn)
16
Q
un gros morceau
A
een flink stuk
17
Q
servais
A
opschepte
18
Q
le gras
A
het vetrandje
19
Q
le plat
A
de schaal
20
Q
fades
A
flauw (van smaak)
21
Q
un fruit
A
fruit
22
Q
de la crème chantilly
A
slagroom
23
Q
quel parfum
A
welke smaak
24
Q
vachement bon
A
hartstikke lekker
25
pour terminer le repas
tot besluit van de maaltijd
26
la digestion
de spijsvertering
27
l'addition (f)/la note
de rekening
28
un prix honnête
een redelijke prijs
29
un espace non-fumeurs
een niet-rokersgedeelte
30
participer aux frais
mee te betalen
31
des repas (m) d'affaires
zakenlunches
32
des chaînes (f) de restaurants
restaurantketens
33
la cuisine raffinée
de fijne keuken
34
des habitudes (f) alimentaires
eetgewoonten
35
produits allégés
light producten
36
faire un barbecue
barbecuen
37
des brochettes (f)
spiezen/brochettes
