3 Les repas - NL/F Flashcards
de maaltijd
le repas
het ontbijt
le petit-déjeuner
de lunch
le déjeuner
het avondeten
le dîner
het vieruurtje
le goûter
eten
manger
drinken
boire
honger hebben
avoir faim
dorst hebben
avoir soif
proeven
goûter
de smaak
le goût
snijden
couper
een bord
une assiette
een mes
un couteau
een lepel
une cuillère/cuiller
een vork
une fourchette
een kopje
une tasse
een schoteltje
une soucoupe
een glas
un verre
een fles
une bouteille
het brood
le pain
de boter
le beurre
het vlees
la viande
de vis
le poisson
het ei
l’oeuf (m)
de ham
le jambon
de kaas
le fromage
het water
l’eau (f)
de melk
le lait
de thee
le thé
de koffie
le café
de wijn
le vin
een taart/gebakje
un gâteau
het ijs
la glace
brengen veel tijd door
passons beaucoup de temps
lekker eten
bien manger
koken
font la cuisine
om de beurt
à tour de rôle
kok
cuisinier
kooklessen
des livres (m) de cuisine
een menu samen te stellen
composer un menu
af te wisselen
varier
oude recepten
de vieilles recettes
de keuken
la cuisine
dekt de tafel
met le couvert/la table
de tafel afruimt
débarrasse la table
afwassen
faire la vaisselle
afwasmachine
un lave-vaiselle
af te drogen
essuyer
een schone theedoek
un torchon propre
een blik open te maken
ouvrir une boîte de conserve
klaarmaken
préparer
een tafellaken
une nappe
de bereiding
la préparation
blijven eten
restent à déjeuner
een aperitief te drinken
prendre l’apéritif
is aan tafel gaan zitten
s’est mis à table
zijn servet
sa serviette
soep
le potage
wij eten uit kommen
nous mangeons dans des bols (m)
diepe borden
des assiettes creuses (creux)
als voorgerecht
comme entrée (f)
mijn lievelingsgerecht
mon plat préféré
het kaasplateau
le plateau de fromages
doorgeven
faire passer
het broodmandje aangeven
passer la corbeille à pain
te sterk ruikt
sent trop fort
vinden lekkerder/hebben liever
aiment mieux/préfèrent
een appeltaart
une tarte aux pommes
dessertbordjes
assiettes (f) à dessert
hebben verdeeld
avons partagé
leeg
vide
ik zal inschenken
je sers (servir)
graag
volontiers
stijgt mij naar het hoofd
me tourne la tête/me monte à la tête
wijn zonder water
vin pur
een karaaf
une carafe
uitgeperste sinaasappels
oranges pressées
de gastvrouw
la maîtresse de maison
koffie te drinken
prendre le café
lepeltjes
des cuillères (f) à café
van tafel gaan
sortir de table
klaar te zijn met
avoir terminé
een fondue-stel
un service à fondue
gangen/gerechten
des plats (m)
uit het vuistje
sur le pouce
boterhammen
des tartines (f)
vleeswaren
de la charcuterie
chocolade(hagel)
du chocolat
dopen
tremper
smeren
étaler
laag
une couche
kooklessen
des leçons (f) de cuisine
een koffiezetapparaat
une cafetière électrique
de magnetron
le micro-ondes
een schort
un tablier
weeg
pesez
een weegschaal
une balance
het deeg
la pâte
rol het uit
étendez-la
lekkerder
meilleures
is gerezen
est levée
de bakvorm invetten
beurrer le moule
in de oven te doen
mettre au four
de (kristal)suiker
le sucre en poudre
suikerklontjes
du sucre en morceaux
op de juiste temperatuur
à la bonne température
is uitgegaan
s’est éteint
is verbrand
a brûlé
uit … te halen
sortir … du
snijden
couper
deze broodplank
cette planche à pain
snijden
découper
een broodrooster
un grille-pain
sneetjes witbrood
des tranches (f) de pain de mie
konijn
le lapin
er bij doet
ajoute
eend
du canard
moeilijk (te bereiden)
délicate
heerlijk
délicieux
heeft het deksel opgetild
a soulevé le couvercle
rook lekker
sentait bon
de snelkookpan
la cocotte-minute
de pan
la marmite
mals
tendres
doorslikken
avaler
op een laag pitje
à feu doux
de biefstuk
le bifteck
op hoog vuur
à feu vif
helemaal doorbakken
bien cuit
een (steel)pan
une casserole
koken (vloeibaar)
faire bouillir
draai uit
eteignez (éteindre)
kookt
bout (bouillir)
een handvol zout
une poignée de sel
mespunt
une pincée
koken (vast voedsel)
faire cuire
deegwaren/pasta’s
des pâtes (f)
bakken (vlees/vis)
faire frire
die koekenpan
cette poêle
de steel
le manche/la queue
bakken (in vet)
faire sauter
spekblokjes
des lardons (m)
met kruiden
aux fines herbes
klopt
battez
een gebakken ei
un oeuf sur le plat
pittig
relevé
een saus
une sauce
het meel
la farine
door te roeren
en tournant/en remuant
scheidt de eidooiers
séparez les jaunes (m)
vermengt
mélangez
het mengsel
le mélange
is mislukt
a raté/tourné
opnieuw maken
refaire
de bak-/kooktijd
la cuisson
pannenkoken
des crêpes (f)
zwaar (op de maag)
lourdes
dik
épaisses