1 L'habitation - l'intérieur et la décoration Flashcards
une pièce
een vertrek/kamer
une chambre
een slaapkamer
un séjour/un living/une salle de séjour
een woon-/huiskamer
une cuisine
een keuken
un évier
een gootsteen/aanrecht
une cave
een kelder
un grenier
een zolder
un couloir
een gang
un étage
een verdieping
un escalier
een trap
un mur
een muur
un plafond
een plafond
un meuble
een meubel
une table
een tafel
une chaise
een (rechte) stoel
un fauteuil
een leunstoel/fauteuil
une lampe
een lamp
un tapis
een (vloer)kleed
un rideau
een gordijn
la lumière
het licht
un lit
een bed
une couverture
een deken
un drap
een laken
un oreiller
een (hoofd)kussen
une couette
een dekbed
déménager
verhuizen
une salle à manger
een eetkamer
des chambres (f) d’enfants
kinderkamers
est au nord
op het noord ligt
est sur le côté
aan de zijkant ligt
claire
licht (adj.)
une chambre d’amis
een logeerkamer
un lavabo
een wastafel
bouché
verstopt
le plombier
de loodgieter
un tuyau
een buis
mon bureau
mijn werkkamer
une salle de bains/salle d’eau
een badkamer
les toilettes (f)/les W.-C. (m)/les cabinets (m)
het toilet/de wc
avons le chauffage central
hebben centrale verwarming
des radiateurs (m)
radiatoren
chauffer
verwarmen
une cheminée
open haard
l’achat (m)
de koop
en très mauvais état
in heel slechte staat
l’adresse (f)
het adres
a posé l’électricité
elektriciteit heeft aangelegd
des prises (f) de courant
stopcontacten
des interrupteurs (m)
lichtschakelaars