25 Verkehr Flashcards
het verkeersmiddel
das Verkehrsmittel
vertrekken (van een bus)
gehen
de bus
der Bus
de tram
die Straßenbahn (Deutschland, Österreich)
die Tram
das Tram (die Schweiz)
de metro bovengronds
die S-Bahn
de metro ondergronds
die U-Bahn
de taxi
das Taxi
instappen
einsteigen
de taxistandplaats
der Taxistand
de tramhalte, het metrostation
die Station
de eindhalte
die Endstation
stoppen
(an)halten
stoppen
missen
verpassen
de dienstregeling, de vertrektijden
der Fahrplan
opschieten, zich haasten
sich beeilen
het (bus-/metro-/trein)kaartje
der Fahrschein
die Fahrkarte (Deutschland, Österreich)
das Ticket
das Billett (die Schweiz)
de kaartjesautomaat
der Fahrscheinautomat
de toeslag
der Zuschlag
een kaartje kopen
einen Fahrschein lösen
afstempelen
entwerten
zwartrijden
schwarzfahren
het voertuig
das Fahrzeug das Kfz (=Kraftfahrzeug)
het motorrijtuig, het motorvoertuig
das Kraftfahrzeug
de personenauto
der Pkw (=Personenkraftwagen)
tweedehands
gebraucht
de spookrijder
der Falschfahrer
der Geisterfahrer
de zitplaats
der Sitz
de kinderstoel
der Kindersitz
de vrachtwagen
der Lkw (=Lastkraftwagen) der Laster (Deutschland, Österreich) der Camion (die Schweiz)
de bus voor lange afstanden
der Fernbus
het autodelen
das Carsharing/Car-Sharing
de (auto)band
der Reifen
de winterbanden
de zomerbanden
die Winterreifen
die Sommerreifen
de rem
die Bremse
het tankstation
die Tankstelle
de benzine
das Benzin
beschadigen
beschädigen
stukgaan, kapotgaan
kaputtgehen (Umgangssprache)
de (auto)pech
die Panne
de schade
der Schaden
wegslepen
abschleppen
de reparatie
die Reparatur
de garage
die Werkstatt
de vervanging
der Ersatz
de vervangende auto
das Erzatzfahrzeug
het onderdeel, het reserveonderdeel
das Ersatzteil
sturen
lenken
de brommer
das Moped
het rijbewijs
der Führerscheind (Deutschland, Österreich)
der Führerausweis (die Schweiz)
de autopapieren, het kentekenbewijs
der Fahrzeugschein
het nummerbord
het kenteken
das Nummernschild
das (Kfz)-Kennzeichen
das Autokennzeichen
de TÜV (~apk, autocontrole)
der TÜV (=Technischer Überwachungsverein)
de voetganger
der Fußgänger
de stoep
der Bürgersteig der Gehsteig (Österreich, süddeutsch) das Trottoir (die Schweiz)
de elektrische fiets
das E-bike (=electric bike)
duwen
schieben
de weg, het pad
der Weg
het fietspad
der Radweg
de helm
der Helm
het verkeer
der Verkehr
de uitlaagas
das Abgas
de omleiding
die Umleitung
het kruispunt, de kruising
die Kreuzung
het stoplicht, het verkeerslicht
die Ampel
de straat met eenrichtingsverkeer
die Einbahnstraße
het verkeersbord
das Verkehrszeichen
het bord
das Schild
de zone
die Zone
de bekeuring
der Strafzettel
de voorrang
der Vorfahrt
de oprit, inrit
die Einfahrt
de uitrit
die Ausfahrt
de rijbaan, rijweg
die Fahrbahn
het object, ding
der Gegenstand
het wonder
das Wunder
de veiligheidsgordel
der Sicherheitsgurt
vooruit
vorwärts
achteruti
rückwärts
draaien
sich drehen
de achteruit
der Rückwärtsgang
keren
wenden
de gehandicaptenparkeerplaats
der Behindertenparkplatz
de parkeerplaats voor pendelaars / forenzen
der Pendlerparkplatz
de parkeergarage
das Parkhaus
de parkeermeter
die Parkuhr
de parkeerautomaat
der Parkscheinautomat
de bocht, draai
die Kurve
met veel bochten
kurvig
de snelheid
die Geschwindigkeit
het tempo, de maximumsnelheid
das Tempo
de snelheidsbeperking
das Tempolimit
toeteren
hupen
schakelen
schalten
de snelweg
die Autobahn
inhalen
überholen
de snelheidsbeperking
die Geschwindigkeitsbeschränkung
die Geschwindigkeitsbegrenzung
hinderen, belemmeren
behindern
de afrit
die Abfahrt
die Autobahnausfahrt
de baan
die Spur
licht
hell
het tolgeld, de tol
die Maut
de vrachtwagentol
die Lkw-Maut
het vignet
die Vignette
het perron, het spoor
der Bahnsteig (Deutschland, Österreich) der, das Perron (die Schweiz) das Gleis (Deutschland) das Geleise (Österreich, die Schweiz)
de trein
der Zug
die (Eisen)Bahn
halen
erreichen
krijgen
bekommen
te pakken krijgen
erwischen
de wagon, het rijtuig
der wagen
de doorgaande coupé
der Großraumwagen
het compartiment
das Abteil
de restauratiewagen
der Speisewagen
de dienstregeling
der Fahrplan
het traject, het stuk van de route
die Strecke
overstappen
umsteigen
via
über
de aansluiting
der Anschluss
de informatiebalie, de inlichting
die Auskunft
die Information
enkel
einfach
retour
hin und zurück
de plaatsreservering
die Platzkarte
het (omroep)bericht
de aankondiging
die Durchsage
die Ansage
het bureau voor gevonden voorwerpen
das Fundbüro
het vliegtuig
das Flugzeug
die Maschine
der Flieger (umgangssprache)
de vlucht
der Flug
de stewardes
die Stewardess
het ticket, het vliegkaartje
das Ticket
verdwalen, verkeerd lopen
sich verlaufen
de bagage inchecken
das Gepäck aufgeben
de koffer
der Koffer
vertrekken per vliegtuig
abfliegen
de (veiligheids)gordel omdoen
sich anschnallen
de helikopter
der Hubschrauber
der Helikopter
de veerboot
die Fähre
de vrouwelijke kapitoen, gezagvoerster
die Kapitänin
de blinde passagier
der blinde Passagier
de nood
die Not
de plattegrond
der Stadtplan
de afstand
die Entfernung
erover doen
brauchen
de stap
der Schritt
bekend zijn
sich auskennen
de tomtom, het navigatieapparaat
das Navigationsgerät
das Navigationssystem
rechtdoor
geradeaus
leiden
führen
het consulaat
d?? Konsulat
het zebrapad
d?? Zebrastreifen
langs, aan de kant van
entlang +DAT
aan de overkant
drüben
langslopen, langsgaan
vorbeigehen
toekomen op, tegemoetkomen
entgegenkommen
