14 Gespräche II Flashcards
1
Q
Nijmegen
A
Nimwegen
2
Q
nergens
A
nirgends
nirgendwo
3
Q
iets niet pikken
A
sich etwas nicht gefallen lassen
4
Q
het na-/voordeel
A
der Nach-/Vorteil
5
Q
de pech, het ongelukje
A
das Pech
6
Q
afwijzen, weigeren
afslaan
A
ablehnen
ausschlagen
7
Q
aannemen
A
annehmen
8
Q
een verzoek afwijzen
A
einen Antrag ablehnen
9
Q
volkomen
A
völlig
10
Q
tegenstrijdig
A
widersprüchlich
11
Q
tegen/voor iets zijn
A
gegen/für etwas sein
kontra/pro sein
12
Q
integendeel!
A
im Gegenteil!
13
Q
de tegenstelling
A
der Gegensatz
14
Q
jawel, jazeker
A
doch
15
Q
foeteren, schelden
A
schimpfen
16
Q
verschrikkelijk, vreselijk
A
schrecklich
entsetzlich
furchtbar