24 Klima Flashcards
1
Q
het weer voorspellen
A
das Wetter vorhersagen
2
Q
stormachtig
A
stürmisch
3
Q
mistachtig
A
neblig
4
Q
kil
A
nasskalt
5
Q
lenteachtig
A
frühlingshaft
6
Q
herftstachtig
A
herbstlich
7
Q
zomers
A
sommerlich
8
Q
winters
A
winterlich
9
Q
bliksemen
A
blitzen
10
Q
donderden
A
donnern
11
Q
De zon schijnt
A
Es scheint die Sonne
12
Q
benauwd, broeierig, drukken
A
schwül
13
Q
het weerbericht
A
der Wetterbericht
14
Q
de weersvoorspelling
A
die Wettervorhersage
15
Q
volgens
A
laut, gemäß (+dat)
16
Q
dalen, zakken
A
sinken
fallen
17
Q
laag
A
niedrig
18
Q
de hitte
A
die Hitze
19
Q
het koud hebben
A
frieren
20
Q
zweten
A
schwitzen