13 Gespräche I Flashcards

1
Q

schreeuwen, gillen, krijsen

A

schreien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

praten

A

sich unterhalten

sprechen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

het gesprek

A

die Unterhaltung

das Gespräch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

de paneldiscussie

A

die Podiumsdiskussion

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

deelnemen, meedoen, bijdragen

A

sich beteiligen (an)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

motiveren, een reden aanvoeren

A

begründen

Gründe angeben, nennen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

de reden

A

der Grund

die Begründung

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

de motivatie, de reden

A

die Begründung

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

draaien om iemand/iets

A

sich um jmdn/etwas drehen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

gaan om, betreffen

A

sich um etwas handeln

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

de samenhang, het verband, de context

A

der Zusammenhang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

het detail

A

die Einzelheit

das Detail

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

de mening, de opvatting

A

die Meinung

die Ansicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

zich een mening vormen

A

sich eine Meinung bilden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

iets vinden van iemand/iets

A

etwas von jmdm/etwas halten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

werkelijk, warempel

A

vielleicht (umgangssprache)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

ongewoon

A

ungewöhnlich

ausgefallen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

om het even, ongeacht, onverschillig

A

egal, einerlei, gleichgültig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

zich bij een feit neerleggen

A

sich mit einer Tatsache abfinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

het oordeel, de beoordeling

A

das Urteil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

in aanmerking komen

A

in Frage kommen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

zich informeren, inlichtingen inwinnen

A

sich erkundigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

nietwaar, toch, of niet soms?

niet, hé? of niet? toch?

A

nicht wahr?
ne? (umgangssprache)
oder? (umgangssprache)
gelt, gell(e), ge? (umgangssprache in Süddeutschland, Österreich, der Schweiz)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

passen, schikken, uitkomen

A

recht sein

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

bekendmaken, laten weten; meedelen, informeren

A

bekannt geben

mitteilen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

informeren, inlichten,op de hoogte stellen

A

informieren
benachrichtigen
in Kenntnis setzen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

begrijpelijk

A

verständlich

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

wijzen, attend maken

A

hinweisen, aufmerksam machen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

op de hoogte brengen, laten weten

A

Bescheid sagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

vanzelfsprekend, uiteraard, natuurlijk

A

sebstverständlich
natürlich
freilich (süddeutsch)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

de instructie, de aanwijzing, de handleiding

A

die Anleitung

32
Q

beschrijven, uiteenzetten, vertellen

A

darstellen

33
Q

het verslag, het rapport

A

der Bericht

34
Q

de voordracht, de lezing

A

der Vortrag

35
Q

adviseren

A

beraten

36
Q

adviseren

A

raten
einen Rat geben
empfehlen

37
Q

het advies, de voorlichting

A

die Beratung

38
Q

uitvoerig, uitgebreid; grondig, nauwkeurig

A

ausführlich

eingehend

39
Q

iemand uitkomen, schikken, passen

eens zijn, akkoord gaan

A

jemandem recht sein

einverstanden sein

40
Q

de ID-kaart

A

der Ausweis

41
Q

geschikt, passend

A

geeignet

42
Q

daar, er

in dit opzicht

A

da

in dieser Hinsicht

43
Q

ongetwijfeld, inderdaad, zeker

A

allerdings

44
Q

instemmen, het eens zijn

A

zustimmen

45
Q

instemmend

A

zustimmend

46
Q

de toestemming, de instemming

A

die Zustimmung

die Genehmigung

47
Q

inwilligen, goedkeuren

A

genehmigen

48
Q

wat mij betreft, voor mijn part, ‘wat jij wilt’

A

meinetwegen

von mir aus (Umgangssprache)

49
Q

complimenten geven

A

Komplimente machen

50
Q

berispen, afkeuren

A

tadeln

51
Q

het voordeel

A

der Vorteil

52
Q

de moeite waard zijn

A

sich lohnen

53
Q

geschikt zijn

A

sich eignen

54
Q

begrijpelijk, te begrijpen

A

verständlich

nachvollziehbar

55
Q

fantastisch, geweldig /

lekker, heerlijk

A

wunderbar

56
Q

de autopech

A

die Autopanne

57
Q

opgelucht

A

erleichtert

58
Q

gelukkig! goddank!

A

Gott sei Dank!

zum Glück

59
Q

tegemoetkomen

A

entgegenkommen

60
Q

het eens worden over

A

sich einigen auf

61
Q

afspreken, overeenkomen

A

abmachen

62
Q

het alternatief

A

die Alternative

63
Q

kennelijk, blijkbaar

A

offenbar

64
Q

ongeveer, misschien

A

etwa

vielleicht

65
Q

misschien, eventueel, mogelijk

A

vielleicht
eventuell
möglicherweise

66
Q

werkelijk, echt

A

tatsächlich

67
Q

iemand niet geloven (idiomatisch)

A

jemandem etwas nicht abnehmen (Umgangssprache)

68
Q

rekening houden met (idiomatisch), verwachten

A

mit etwas rechnen

erwarten

69
Q

te weten komen, ervaren

meekrijgen, opvangen, oppikken

A

erfahren

mitbekommen

70
Q

te binnen schieten

A

einfallen

71
Q

de felicitatie; Gefeliciteerd!

A

die Gratulation

72
Q

de wens

A

der Wunsch

73
Q

proficiat, van harte gefeliciteerd

A

herzlichen Glückwunsch

74
Q

dank uiten

A

sich bedanken

75
Q

insgelijks, hetzelfde

A

ebenfalls
ebenso
gleichfalls

76
Q

aan iemand excuses aanbieden, zich bij iemand verontschuldigen
zich verontschuldigen

A

jemanden um Entschuldigung bitten

jemanden um Verzeihung bitten