1.B.2 HC.3 Receptorfarmacologie Flashcards

1
Q

Volgens welk systeem werkt de receptorfarmacologie?

A

Het sleutel-slotsysteem. Het slot is de receptor en de sleutel het farmacon.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is een agonist?

A

Werken en stimuleren de receptor waardoor een effect wordt bewerkstelligd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een antagonist?

A

Past op de receptor, maar werkt niet. Blokkeert hierdoor een agonist.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe sterker een binding tussen receptor en farmacon is..

A

Hoe hoger de affiniteit en hoe vaker het farmacon deze binding aan zal gaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn G-eiwit gekoppelde receptoren?

A

De meeste geneesmiddelen werken hierop. Als een agonist bindt, treedt een conformatieverandering op waardoor G-eiwitten een cascade inzetten en het effect optreedt. De receptoren hebben 7 transmembraaneiwitten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn kinase-gekoppelde receptoren?

A

Kunnen bij activatie eiwitten fosforfleren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn rentranscriptie receptoren?

A

Deze transporteren bij activatie naar de kern en zijn daar werkzaam als transcriptiefactor.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke receptor is het snelst?

A

De ion receptoren zijn het snelst. Daarna: G-eiwit, kinase en gentranscriptie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de drug-receptor interactie evenwichtsreactie?

A

[D] + [R] (k2) = (k1) [DR]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de invloed van affiniteit op de drug-receptor interactie?

A

Als de affiniteit groot is, is K1 groot en K2 klein.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat als [DR]/[Rt] = 0,5?

A

Dan is de Kd=[D] met [Rt]= taal aantal receptoren. Er is dan 50% bezetting van de receptoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke typen agonisten zijn er?

A

-volle agonisten
-partiële agonisten
-inverse agonisten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Volle agonisten

A

hebben bij een lage bezetting al een maximaal effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Partiële agonisten

A

Hebben zelfs bij een hoge bezetting geen maximaal effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Inverse agonisten

A

Inactiveren constitutionele receptoren (receptoren die van zichzelf actief zijn) waardoor er remming van activiteit ontstaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de effectiviteit van agonisten

A

de hoogte van de plateaufase, dus het maximale effecct

17
Q

wat is de potentie en hoe bereken je die

A

de concentratie waarbij de helft van het maximale effect wordt bereikt. pEC50= -log(EC50) (M).

18
Q

Typen antagonisten

A

-Chemisch
-Farmacokinetisch
-Receptor blokkade
-Niet competitief
-Fysiologisch

19
Q

Chemische antagonist

A

onafhankelijk van een receptor en werken bijvoorbeeld in het bloed

20
Q

Farmacokinetische antagonist

A

werkt meestal onafhankelijk van receptoren. Denk aan afbraak van een stof of het bijdragen aan het verslechteren van opname van een stof

21
Q

Receptor blokkade

A

-Reversibel competitief: omkeerbaar antagonisme
-Irreversibel competitief: onomkeerbare bezetting van de receptor

22
Q

niet competitief

A

bindt op een andere plek op de receptor dan de agonist

23
Q

fysiologisch

A

bindt op een andere receptor, maar heeft tegengesteld effect als de agonist.

24
Q

Reversibel competitief antagonisme

A

Hoe meer antagonist er wordt toegevoegd, hoe meer agonist er nodig is om hetzelfde effect te bewerkstelligen. Lijnen lopen parallel. Dosisratio is uit te rekenen door de potentiewaarde van de verschillende doseringen antagonist te delen door de potentiewaarde van de controle curve

25
Q

Schild plot

A

als je de dosisratio in de formule log(DR-1) zet komt er een waarde uit voor de schild plot.

De lijn in de schild plot snijdt de x-as. dit is de pA2 van de antagonist. Dit is het negatieve logaritme van die concentratie antagonist, waarbij twee maal zoveel agonist nodig is voor hetzelfde effect.

26
Q

Irreversibel competitief

A

Hierbij blijft de antagonist aan de receptor zitten. Hoe meer antagonist = hoe minder effect van agonist. De curve plat af.