1 - Anamnese, klinisch en technisch onderzoek Flashcards

1
Q

Wat is belangrijk na te vragen wanneer een patiënt zich aanmeldt met thoracale pijn?

A
  • Aard
  • Plaats
  • Uitstraling
  • Begin en duur
  • Uitlokkende factoren
  • Begeleidende symptomen zoals zweten en kortademigheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de differentiaaldiagnosen van thoracale pijn?

A
  • Respiratoir: pneumonie, pneumothorax, pulmonair embool, TB, maligniteit
  • Aorta: dissectie, aneurysma
  • Cardiaal: angina, AMI, pericarditis, prolaps van de mitraalklep
  • Psychogeen: paniekaanval, hyperventilatie
  • Musculoskeletaal: trauma, osteoarthritis, costochondritis, myalgie
  • Gastrointestinaal: oesofagitis, oesofaryngeale spasmes, reflux
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is belangrijk na te vragen bij een patiënt die zich aanmeldt met kortademigheid?

A
  • Dyspnoe?
  • Orthopneu? (= verbetering van dyspnoe bij rechter zitten)
  • Wordt je wakker ‘s nachts? (PND)
  • Heb je het gevoel dat je longen vol lopen (longoedeem!)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is orthopneu?

A

Dat is kortademigheid die verbetert bij het rechtopzitten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is een vesperaal oedeem?

A

Een oedeem die pas optreedt in de late namiddag of vroege avond na een hele dag rond te lopen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Geef de NYHA-classificatie van hartfalen.

A

I. Geen beperking, geen hinder in dagelijks leven
II. Milde beperking in inspanningscapaciteit, geen hinder in rust maar moeheid, dyspnoe of hartkloppingen bij inspanning
III. Sterke beperking in inspanningscapaciteit, klachten bij geringe inspanning
IV. Klachten in rust en toename bij minste inspanning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is een normale ademhalingsfrequentie?

A

12-18 per minuut.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Vanaf wanneer spreken we van tachypneu?

A

Vanaf meer dan 20 ademhalingen per minuut.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Vanaf wanneer spreken we van bradypneu?

A

Vanaf minder dan 8 ademhalingen per minuut.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is een polsdeficiet?

A

Discrepantie waarbij het aantal slagen die je hoort bij auscultatie hoger is dan het aantal slagen die je voelt bij een polsmeting.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de meest voorkomende oorzaak van een polsdeficiet?

A

VKF of bigeminie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Juist of fout?

Een eerste bloeddrukmeting gebeurt altijd bilateraal.

A

Juist.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Vul aan:

Een te kleine cuff geeft een … (1) van de bloeddruk, terwijl een te grote cuff een … (2) van de bloeddruk geeft.

A

1: overschatting
2: onderschatting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Juist of fout?

Een anaroïde manometer geeft na verloop van tijd een overschatting van de bloeddruk.

A

Fout, ze geeft na verloop van tijd een onderschatting van de bloeddruk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat gebeurt er met de meting van de bloeddruk wanneer de arm niet ondersteunt wordt?

A

De diastole wordt overschat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat gebeurt er met de meting van de bloeddruk bij een patiënt met atriale fibrillatie?

A

De systole zal overschat worden, de diastole onderschat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Bespreek de verschillende golven en dalen van de vena jugularis curve.

A
  • A-golf: contractie van de atria
  • C-golf: uitpuilen van de tricuspiedklep in de atria
  • X-dal: relaxatie van de atria
  • V-golf: vulling van de atria
  • Y-dal: opening van de tricuspiedklep
18
Q

Juist of fout?

Een arcus senilis is bij elke persoon een teken van lipidenneerslag.

A

Fout, bij mensen ouder dan 50 jaar kan je dit fenomeen zien zonder klinische betekenis.

19
Q

In welke omstandigheden kan je een zwakke pols voelen?

A

Bij chronisch hartfalen, hypovolemie, aortaklepstenose.

20
Q

In welke omstandigheden kan je een vinnige pols voelen?

A

Bij ouderen, koorts, anemie, AV-fistel, aortaklepregurgitatie, bradycardie.

21
Q

Wat is een pulsus alternans?

A

Een afwisselend duidelijk voelbare pulsatie en minder voelbare pulsaties.

22
Q

In welke omstandigheden voel je een pulsus alternans?

A

Bij een sterk verzwakte hartspier.

22
Q

Waarin verschilt een bigeminie van een pulsus alternans?

A

Een pulsus alternans heeft wel nog een regulair ritme, een bigeminie niet.

22
Q

Wat is een pulsus paradoxus?

A

Een pols waarbij de pulsaties zwakker te voelen zijn wanneer de patiënt inademt.

23
Q

Wat zijn mogelijke oorzaken van een pulsus paradoxus?

A

Een tamponade, constrictiva, COPD.

24
Q

Wat is een normale EAI in rust?

A

> 0,95.

25
Q

Wat is een normale EAI na inspanning?

A

> 0,8.

26
Q

Wanneer spreken we van kritische lidmaatischemie?

A

Recurrente rustpijn > 2 weken met herhaalde nood aan analgetica en een enkeldruk van minder of gelijk aan 50mmHg

OF

Ulceratie of gangreen van de voet met een enkeldruk van minder of gelijk aan 50mmHg

27
Q

Stel: je ausculteert een patiënt een hoort een ontdubbeling van de tweede harttoon. Wat is je denkproces?

A

Als de persoon jong is, kan dit fysiologisch zijn indien je de ontdubbeling enkel hoort tijdens de inademing. Dan is er namelijk een aanzuiging naar de rechterhartkamer waardoor die meer gevuld wordt en dus meer tijd nodig heeft om te ledigen.

Indien de ontdubbeling persisteert tijdens de uitademing, kan dit wijzen op pulmonale hypertensie of een uitgezette rechterhartkamer.

28
Q

In welke omstandigheden kan je een toename van de amplitude van de ictus cordis waarnemen?

A

Bij LVH, een magere persoon, hyperthyroïdie, anemie en koorts.

29
Q

In welke omstandigheden kan je een afname van de amplitude van de ictus cordis waarnemen?

A

Bij obesitas, emfyseem, hartfalen, spiermassa en borstweefsel.

30
Q

Wanneer is de ictus cordis verplaatst naar onder?

A

Bij linkerventrikelhypertrofie.

31
Q

Wanneer is de ictus cordis verplaatst naar lateraal?

A

Bij linkerventrikeldilatatie.

32
Q

Wanneer is de ictus cordis verplaatst naar parasternaal links?

A

Bij rechterventrikelhypertrofie.

33
Q

Wanneer kan een derde toon optreden?

A

Bij een snelle vulling van de linkerhartkamer bij patiënten met hartfalen en verhoogde vullingsdrukken door verstijfd hart.

34
Q

Juist of fout?

Bij een hartgeruisintensiteit van 4/6 kan het het geruis horen met de stethoscoop deels van de thorax.

A

Fout, dat is pas vanaf een intensiteit van 5/6.

35
Q

Juist of fout?

Bij een hartgeruisintensiteit van 6/6 kan je het geruis horen zonder dat de stethoscoop de thorax aanraakt.

A

Juist.

36
Q

Wat is een vasodepressorrespons bij de tilttest?

A

De bloeddruk daalt wanneer de patiënt rechtop gezet wordt maar de hartslag compenseert niet door sneller te kloppen.

37
Q

Juist of fout?

Patiënten met een vasodepressorrespons bij de tilttest kunnen geholpen worden met een pacemaker.

A

Fout, zij zullen een combinatie van maatregelen moeten toepassen, zoals meer zout eten, veel water drinken, steunkousen dragen etc,…

38
Q

Wat is een cardioinhibitorische respons bij de tilttest?

A

De hartslag vertraagt wanneer de patiënt rechtop gezet wordt.

39
Q

Waaruit bestaat de behandeling van patiënten die een cardioinibitorische respons vertonen bij de tilttest?

A

Het plaatsen van een pacemaker.

40
Q

Juist of fout?

De tilttest heeft een lage specificiteit maar een hoge sensitiviteit.

A

Fout, de tilttest heeft een lage specificiteit en sensitiviteit.