Werken met ontwikkelingsleeftijden Flashcards

1
Q

Sensomotorische fase.

A

0-2 jaar.
De motorische reacties op zintuigelijke (sensorische) prikkels staan centraal. Denken is gelijk doen. Er is sprake van reflexmatige activiteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Pre-operationele periode

A

2-7 jaar.
Het denken is statisch. logische denkstrtategieen ontbreken. Persoon kan verschillende kanten van een situatie niet op een logische wijze met elkaar in verband brengen. Er kan alleen vanuit 1 invalshoek bekeken worden. Kenmerkend is egcentrisime.
Denken vanuit eigen perspectief.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Concreet-operationele periode

A

7-11 jaar.
Men is in staat logisch te denken, maar wel vanuit eigen concrete ervaringen. Ze kunnen beter voorspellen wat er in een situatrie zou kunnen gebeuren, of in hun hoofd een actie in omgekeerde volgorde uitvoeren (reversibiliteit).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

reversibiliteit

A

Een actie in omgekeerde volgorde uitvoeren. Hierdoor ontstaat de mogelijkheid om in te zien dat situaties anders hadden kunnen lopen als je anders gehandeld had.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Formeel-operationele periode

A

11 jaar en ouder.
Het abstract logisch denken komt tot ontwikkeling. Los van de eigen concrete ervaringen kan nagedacht worden over abstracte situaties en problemen. Zo kan er belangstelling ontstaan voor filosofische, sociale of morele problemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Diep/ernstig verstandelijk beperkt

Wat is de:

  • IQ
  • Ontwikkelingsleeftijd
  • Fase volgens piaget
A

IQ: Beneden 20/25
Ontwikkelingsleeftijd: Onder 1,6 a 2 jaar.
Fase volgens piaget: Sensomotorische fase.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Ernstig verstandelijk beperkt

Wat is de:

  • IQ
  • Ontwikkelingsleeftijd
  • Fase volgens piaget
A

IQ: 20/25 tot 35/40
Ontwikkelingsleeftijd: 1,6 a 2 tot 4 jaar.
Fase volgens piaget: Pre-operationele periode

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Matig verstandelijk beperkt

Wat is de:

  • IQ
  • Ontwikkelingsleeftijd
  • Fase volgens piaget
A

IQ: 35/40 tot 50/55
Ontwikkelingsleeftijd: 4-7 jaar.
Fase volgens piaget: Pre-operationele periode (pre-logisch).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Licht verstandelijk beperkt

Wat is de:

  • IQ
  • Ontwikkelingsleeftijd
  • Fase volgens piaget
A

IQ: 50/70

Ontwikkelingsleeftijd: 7-12 jaar.
Fase volgens piaget: Concreet-operationele periode (logisch).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Gemiddelde IQ

A

100

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke fase volgens piaget bereiken mensen met een verstandelijke beperking vrijwel nooit?

A

De formeel-operationele periode

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Niveaudenken

A

Het uitdrukken van de mate van verstandelijke beperking in ontwikkelingsleeftijden heet ‘niveaudenken’ bijvoorbeeld een cliënt met een IQ van 55 heeft ongeveer een verstandelijke leeftijd van 7 jaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Kwaliteit van leven

A

Hoe het met iemand gaat. Volgens prof. Dr. Robert Schalok wordt dit beïnvloed door persoonlijke en omgevingsfactoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Onder welke 8 domeinen wordt ons persoonlijke welzijn bepaald?

A

Hieronder 8 domeinen die gezamenlijk ons persoonlijke welzijn bepalen:
1. Emotioneel welbevinden, met als indicatoren: Veiligheid, spiritualiteit, geluk, vrij zijn van stress, zelfbeeld en tevredenheid

  1. Interpersoonlijke relaties, met als indicatoren: Intimiteit, genegenheid, gezin, interacties, vriendschappen en ondersteuning.
  2. Persoonlijke ontplooiing, met als indicatoren: Onderwijs, vaardigheden, persoonlijke vervulling, competentie, zinvolle activiteiten en vooruitgang
  3. Lichamelijk welbevinden, met als indicatoren: Gezondheid, voeding, ontspanning, mobiliteit, gezondheidszorg, vrije tijd en ADL-activiteiten.
  4. Zelfbepaling, met als indicatoren: Autonomie, keuzes, beslissingen, persoonlijke controle, zelf richting kunnen geven en persoonlijke doelen en waarden.
  5. Sociale inclusies (erbij horen), met als indicatoren: Geaccepteerd worden, status, ondersteuning/support, werkomgeving, integratie en participatie in de samenleving, rollen en bijdragen aan de samenleving.
  6. Materieel welbevinden, met als indicatoren: Eigendom, financiële zekerheid, voeding, werk, bezittingen, sociaal-economische status en onderdak.
  7. Rechten, met als indicatoren: Privacy, stemrecht, toegang, gelijke behandeling, eigendom hebben en rechten en plichten als burger.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de spelregels van niveaudenken?

A
  1. Niveaudenken is één instrument uit een volle koffer. Kijk dus verder.
  2. Niveaudenken is een middel om een doel te bereiken, geen doel op zichzelf. Het doel is dus niet om een label op een cliënt te plakken.
  3. Gebruik je kennis van de ontwikkelingspsychologie niet om zelf een inschatting te maken van het ontwikkelingsniveau, maar juist om je handelen verder af te stemmen op de beeldvorming zoals die er al ligt. Je bepaalt het ontwikkelingsniveau dus niet zelf, maar laat dit aan deskundigen over.
  4. Spreek mensen altijd aan op een volwaardige, volwassen toon. Je past je boodschap aan, aan de belevingswereld van de cliënt, maar doet dit op een volwassen toon.
  5. Niveaudenken is bedoeld om mensen in staat te stellen het beste uit zichzelf te halen, niet om ze ‘klein’ te houden. Door aan te sluiten met uitdagingen van het eigen niveau zullen er eerder successen behaald worden, wat een cliënt kan motiveren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Ontwikkeling

A

Systematische en blijvende veranderingen in het individu die optreden tussen de conceptie en het overlijden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Verstandelijke ontwikkeling

A

Een ontwikkeling van ‘het denken’. Daarbij zijn processen betrokken zoals: waarnemen, geheugen, aandacht, begripsvorming, taal en abstractie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Theorie Piaget over verstandelijke ontwikkeling:

A
  1. De senso-motorische periode (0-2 jaar):
    Motorische reacties op zintuigelijke sensorische prikkels staan hier centraal. Ik deze periode
    is ‘denken’ nog gelijk aan ‘doen’. Het zijn vooral reflexen.
  2. De pre-operationele periode (2-7 jaar):
    Het denken is statisch. Logisch denken gaat nog niet. Kenmerkend is het egocentrisme,
    omdat ze alleen vanuit hun eigen perspectief kunnen denken.
  3. De concreet-operationele periode (7-11 jaar):
    Kinderen zijn in staat logisch te denken, wel nog vanuit de eigen concrete ervaringen. Zij
    kunnen vanuit logica bedenken wat er in een situatie kan gebeuren of een actie omkeren
    (reversibiliteit).
  4. De formeel-operationele periode (11+):
    Hier komt het abstract logisch denken tot ontwikkeling. Er kan nu ook los van eigen situaties
    nagedacht worden over abstracte situaties en problemen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoe wordt de verstandelijke ontwikkeling in kaart gebracht?

A

Verstandelijke ontwikkeling kan in kaart worden gebracht door intelligentietesten. Dit wordt
uitgedrukt in IQ (Intelligentie Quotiënt). 100 is gemiddeld.

20
Q

Wat is er anders in de verstandelijke ontwikkeling bij iemand met een verstandelijke beperking?

A

Mensen met een verstandelijke beperking doorlopen dezelfde fasen in ontwikkeling, maar de fasen
duren langer en de ontwikkeling stopt eerder.

21
Q

Sociaal-emotioneel functioneren

A

Wat kan een persoon aan? Bij het sociale gaat het over de interactie
met de omgeving, met de ander. Bij het emotionele gaat het over de beleving van de persoon, zijn
gemoedstoestand en gevoel.

22
Q

Model van Dosen over de sociaal-emotionele ontwikkeling:

A
  1. Eerste adaptiefase (0-6 maanden):
    Adaptie betekent aanpassen. In deze fase is een baby bezig met het zich fysiek aanpassen
    Gedownload door: k5 | kjmdewit@gmail.com
    Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
    Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen
    aan de omgeving. Het moet wennen aan voeding, het slaaprite, aanraking etc. De baby
    functioneert volgens het principe van relexatie/excitatie (rust/onrust). De ouder heeft de
    taak om die spanning/onlust te reguleren. De objectiepermanentie ontbreekt nog (als iets uit
    het zicht is denkt de baby dat het niet meer bestaat).
  2. Eerste socialisatiefase (6-18 maanden):
    Hierin ontstaat de hechting en het opbouwen van de basale emotionele veiligheid. In deze
    periode kan een kind in paniek raken als de ouder uit het zicht is. Er kan eenkennigheid,
    angst voor vreemden en separatieangst ontstaan. Wanneer er een veilige hechting ontstaat,
    durft het kind uiteindelijk fysieke afstand te nemen om de omgeving te verkennen
    (exploreren).
  3. Eerste individualisatiefase (18-36 maanden):
    Vanaf deze fase neemt het kind nog meer afstand van fysiek contact, ook omdat het
    mobieler wordt. Het kind gaat beseffen dat het een eigen persoon is met een eigen wil.
    Hierdoor wordt er geëxperimenteerd met koppig gedrag. Autonomie en individualisatie
    staan centraal. Nabijheid van de ouder is nog wel van belang voor een veilig gevoel.
  4. Eerste identificatiefase (3-7 jaar):
    Ipv de eigen naam gaat het kind het woordje ‘ik’ gebruiken. Het gaat zich identificeren met
    de ouder van dezelfde sekse. Het kind neemt regels van sociaal gedrag over en er begin
    geweten te ontstaan.
  5. Realiteitsbewustwording (7-12 jaar):
    Het kind gaat logisch denken, er komt inzicht in oorzaak- en gevolgrelaties. Het gaat zich
    meten aan anderen op het gebied van lichamelijke capaciteiten. Het gevoel van competentie
    komt naar boven. De gewetensvorming wordt verder voltooid.
23
Q

Disharmonieus ontwikkelingsprofiel

A

Hierbij zijn de basale (emotionele) behoeften heel anders dnan
je op grond van de verstandelijke vermogens zou verwachten. Als er een verschil is tussen kunnen en
aankunnen, kun je het beste uitgaan van het sociaal-emotioneel functioneren.

24
Q

0-12 maanden Emotioneel welbevinden

A

Voor mensen die functioneren op een niveau van 0-1 jaar wordt het emotioneel welbevinden voor
een groot deel bepaald door het lichamelijk welbevinden. Is er sprake van lust of onlust? Pijn, honger
of dorst zijn bijv. alleroverheersende gevoelens. Voor de ondersteuner is het dus belangrijk om
rekening te houden met het lichamelijk welbevinden. Ook de hechting is belangrijk. Dit kan lastig zijn
omdat er veel wisseling van begeleiding is. Et is belangrijk dat de begeleiding goed afstemt met
elkaar en dat iedereen weet at de signalen zijn van bijv. honger of pijn bij de cliënt.

25
Q

0-12 maanden Interpersoonlijke relaties

A

Ieder mens heeft behoefte aan intimiteit en genegenheid. Dit kan bijv. door een omhelzing, een lief
berichtje etc. Mensen die functioneren op het belevingsniveau van een baby, hebben hier ook
behoefte aan. Het is belangrijk dat dit wel gebeurd aan de hand van het juiste belevingsniveau. Bij
een baby gaat dit voornamelijk om lichamelijk contact. Er zijn ook cliënten die overprikkeld worden
door bijv. aanraking. Er moet dus per cliënt gekeken worden naar wat diegene prettig vindt.

26
Q

0-12 maanden Luisterafstand

A

De luisterafstand in meters is gelijk aan de leeftijd (of ontwikkelingsleeftijd) in jaren. Is
iemand 2, dan kan hij op 2 meter afstand luisteren. Ben je verder weg, dam kan hij je misschien wel
horen, maar zal niet luisteren.

27
Q

0-12 maanden Persoonlijke ontplooiing

A

Het is voor iedereen belangrijk de mogelijkheid te hebben zich te ontplooien. Bij iemand met het
belevingsniveau van een baby moet hierop aangesloten worden met passende activiteiten zoals bijv.
met je handen in een bak macaroni gaan of een boekje waarbij je kunt voelen aan verschillende
materialen.

28
Q

0-12 maanden Lichamelijk welbevinden

A

Omdat bij baby’s de lichamelijke sensaties groot zijn, moet er goed gelet worden op het lichamelijk
welbevinden van de cliënt. Zeker omdat er vaak sprake is van een meervoudige beperking waardoor
iemand bijv. bedlegerig is en last kan krijgen van lichamelijke ongemakken. Het is belangrijk dat er
samengewerkt wordt met bijv. een multidisciplinair team om de cliënt op alle vlakken goed te
kunnen helpen.

29
Q

0-12 maanden Zelfbepaling

A

Vaak wordt er gedacht dat cliënten op dit niveau geen keuze kunnen maken en daarom wordt er
voor hen gekozen. Echter hebben zij zeker wel voorkeuren voor bijv. bepaald voedsel of een
bepaalde activiteit. Door goed te kijken en systematisch te observeren leer je de cliënt kennen en
kun je hier rekening mee houden.
Het is belangrijk dat cliënten nog een beetje zelfregie ervaren.

30
Q

Objectiepermanentie

A

In deze periode gaat een peuter leren ‘denken’ over dingen die op dat moment niet zichtbaar
aanwezig zijn.

31
Q

1 tot 3 jaar Emotioneel welbevinden

A

Helaas is de koppigheid van mensen met een verstandelijke beperking niet vaak te zien. Vaak ebben
zij al zoveel onmogelijkheden meegemaakt, dat zij die strijd niet meer aangaan. Vaak wordt
koppigheid hier verward met dwangmatig gedrag van een cliënt. Bij koppigheid speelt de reactie van
de ander een rol (zeg jij A dan zeg ik B). In het begeleiden van ‘koppige’ cliënten is het dus de toon
die de muziek maakt. Niet direct de strijd aangaan, maar meer een indirecte benadering. Het is
belangrijk grenzen aan te bieden ipv op te leggen. Zo ervaart de cliënt het meeste regie en zal
hierdoor minder koppig zijn.

32
Q

1 tot 3 jaar Interpersoonlijke relaties

A

Mensen op dit niveau maken contact met anderen vanuit hun eigen perspectief. Ze zin nog
egocentrisch. Ze kunnen zich niet verplaatsen in de ander, daarom hebben ze ondersteuning nodig in
bijv. de omgang met medecliënten. Het taalbegrip is in deze fase nog beperkt. Daarom is, naast
spreken, de lichaamstaal en intonatie erg belangrijk. Deze drie moeten hetzelfde uitspreken

33
Q

1 tot 3 jaar Persoonlijke ontplooiing

A

Nabijheid is ook hier belangrijk, maar ook het geven van ruimte om te kunnen ontdekken. Hier moet
een balans in gevonden worden. Er is in deze fase nog weinig motivatie om te presteren. Het gaat om
het samen doen van de activiteit en niet om de uitkomst.

34
Q

1 tot 3 jaar Lichamelijk welbevinden

A

Lichamelijke verzorging blijft even belangrijk als in de vorige fase. Mensen beschikken over iets meer
taal, maar de signaleringsfunctie voor lichamelijke aandoeningen ligt nog bij de omgeving.
Voorspelbaarheid en rituelen geven nog steeds rust en het gevoel van zelfregie. Het is belangrijk
structuur te bieden.

35
Q

1 tot 3 jaar Zelfbepaling

A

Mensen in deze functie hebben nog geen intern geheugen. Aan het eind van de fase kunnen zij
simpele regels onthouden, maar hebben nog wel ondersteuning nodig in het naleven daarvan. Het
gedrag is vaak nog impulsief en moet, zo nodig, bijgestuurd worden. Grenzen geven houvast en
duidelijkheid en dat is belangrijk, maar het moet wel in balans blijven. De cliënt heeft hulp nodig bij
het verantwoordelijkheid nemen en tegenovergesteld moet het geen beheersmatige aanpak worden.

36
Q

Ontwikkeling 3 tot 6 jaar

A

In deze fase begint het zelfbewustzijn. Kinderen noemen zichzelf niet bij de naam, maar zeggen ‘ik’.
De ‘Theory of mind’ (TOM)
gaat ontwikkelen. In deze fase gaat een kind zijn ‘interne rem’ gebruiken. Het gaat leren om emoties
en behoeften te controleren. Eenvoudige regels kunnen worden nageleefd en er ontstaat een
geweten. Ze krijgen een levendige fantasie en willen alles weten. Ze vragen daarom veel ‘waarom?’.

37
Q

3 tot 6 jaar Emotioneel welbevinden

A

De eigen ik wordt sterker. Een kind kan zichzelf beschrijven in concrete bewoordingen. Ook mensen
met een verstandelijke beperking die functioneren op deze leeftijd hebben minder de directe
nabijheid nodig. Er kan nog niet goed onderscheid gemaakt worden tussen fantasie en realiteit. Dit
kan voor angsten zorgen. He is goed dat er niet teveel wordt meegegaan in de fantasie, omdat het
onderscheid tussen fantasie en realiteit dan nog onduidelijke wordt.

38
Q

3 tot 6 jaar Interpersoonlijke relaties

A

Vanaf deze fase komt er steeds meer behoeften aan sociale contacten. Het ‘naast elkaar’ gaat meer
over in ‘met elkaar’. Ondersteuning op enige afstand kan nog nodig zijn, vooral als er sprake is van
tegenstrijdige belangen. In deze fase wordt het steeds meer mogelijk om na te vertellen wat je hebt
meegemaakt, vaak nog wel van de hak op de tak. Doordat het inzicht in oorzaak-gevolgrelaties nog
beperkt is, worden ‘lege vakjes’ zelf ingevuld om et verhaal voor henzelf kloppend te maken. Dit in
combinatie met het niet goed onderscheid kunnen maken tussen oorzaak en gevolg, zorgt ervoor dat
ze vaak beschuldigd worden van liegen.

39
Q

3 tot 6 jaar Persoonlijke ontplooiing

A

Het kind heeft meer besef van de eigen identiteit, spreekt in de ik-vorm, krijgt besef van zijn geslacht
en kan vertellen over het uiterlijk. Ook de eigen prestaties worden belangrijker. Ze gaan het leuker
vinden dingen zelf te doen en creatief bezig te zijn. Er kan meer ondersteuning op afstand komen
omdat cliënten op dit niveau kunnen aangeven wanneer ze hulp nodig hebben.

40
Q

3 tot 6 jaar Lichamelijk welbevinden

A

Bij de lichamelijke zorg verschuift de begeleiding van directe lichamelijke verzorging naar begeleiding
bij de zelfzorg.

41
Q

3 tot 6 jaar Zelfbepaling

A

Vanaf deze fase neemt het voorstellingsvermogen toe. Cliënten kunnen zich in toenemende mate een voorstelling maken van dingen die op dat moment niet zichtbaar of aanwezig zijn. Bijv. dat je
weet hoe spaghetti smaakt, wanneer je het niet proeft. Het maken van keuzes gaat beter. In deze
fase zijn er meer verbale mogelijkheden, waardoor ze voor hun zelfbepaling minder afhankelijk
worden. In het begeleiden is het belangrijk die vaardigheden te ontwikkelen en te stimuleren in het
maken van eenvoudige keuzes. Er is nog geen abstractievermogen. Dat wil zeggen dat iemand zich
iets voor kan stellen bij concrete voorwerpen of gebeurtenissen waar iemand ooit mee te maken
heeft gehad, terwijl zij dit zelf niet hebben meegemaakt.

42
Q

ontwikkeling 6 tot 12 jaar

A

In deze leeftijd wordt een kind ook wel ‘schoolkind’ genoemd. Dat komt omdat vanaf deze leeftijd
kinderen allerlei competenties krijgen die het echte schoolse leren mogelijk maken. De
geheugencapaciteit en concentratie neemt toe. Ook leren ze logisch redeneren en komt er meer
inzicht in oorzaak-gevolgrelaties. Er kan ook beter onderscheidt gemaakt worden tussen fantasie en
realiteit. Vriendschappen kunnen hechter worden en kinderen kunnen dit zelf gaan onderhouden. Er
komt wat inzicht in de sterke en zwakke punten van zichzelf en anderen. Hiermee sart ook
vergelijking en competenties. Ze gaan zich in deze fase meer identificeren met leeftijdsgenoten.

43
Q

6 tot 12 jaar Emotioneel welbevinden

A

Cliënten welke functioneren op dit niveau beseffen het beste dat zij een verstandelijke beperking
hebben. Mensen met een verstandelijke beperking hebben dus een (beginnend) inzicht in de eigen
mogelijkheden en beperkingen en zijn zich bewust van het ‘anders zijn’. Dit accepteren kan een
moeizaam proces zijn. Mensen in deze fase willen autonomie en onafhankelijkheid, maar komen er
steeds achter dat zij nooit helemaal zelf zullen kunnen functioneren in de maatschappij. Hierdoor
ontstaat er angst voor de toekomst. De meest passende begeleidingsstijl hierbij is een volwaardige,
coachende benaderingswijze. Begeleiding op enige afstand, die niet betuttelend is. Oplossingsgericht
werken is de methode die hier goed bij past. Bij veel mensen is er een disharmonische ontwikkeling
waarbij sociaal-emotionele ontwikkeling achter blijft bij de verstandelijke ontwikkeling.

44
Q

6 tot 12 jaar Interpersoonlijke relaties

A

De afstand tot de vertrouwde ander kan weer een stukje meer. Een cliënt kan zich nu bijv. ook
zonder begeleiding veilig en vertrouwd voelen op onbekend terrein. De begeleider is op afstand,
helpt bij het maken van keuzes en ondersteunt de sociale competenties. Doortastendheid en
oplettendheid van de begeleider blijft wel noodzakelijk bij het inschatten van de
begeleidingsbehoefte.

45
Q

6 tot 12 jaar Persoonlijke ontplooiing

A

In deze fase wordt er een ontwikkeling doorgemaakt in het echt taakgericht bezig zijn. Ze kunnen
gericht langer hun aandacht vasthouden. Er is sprake van inzicht in de eigen prestaties. Waardering
en erkenning hiervoor wordt ook belangrijker. Bij het werken aan de ontwikkeling of het aanleren
van vaardigheden is het belangrijk dat de informatiestroom gestructureerd is en de stap voor stap
uitgelegd wordt.

46
Q

6 tot 12 jaar Lichamelijk welbevinden

A

Hierin zijn cliënten vaak al erg zelfredzaam. Soms is er nog ondersteuning nodig bij het overzien van
alle taken. Ook ondersteuning over de kennis van gezondheid, voeding en beweging is belangrijk.

47
Q

6 tot 12 jaar Zelfbepaling

A

Het is hier belangrijk naast de cliënt te staan en te helpen de keuzes te overzien. Je kunt hierbij
helpen door informatie te structureren en inzicht te bieden in situaties en consequenties.