Blanken: Hoofdstuk 5 Stress, trauma en dissociatie Flashcards

1
Q

Bij ASS en PTSS is er spraken van heterogeniteit van stress gerelateerde symptomen. Wat bedoelen ze met heterogeniteit?

A

Per persoon verschild of- en in hoeverre stress wordt ervaren, hoe ermee wordt omgegaan, wat het adaptieve niveau is van een individu en in welke mate stress leidt tot het ontstaan van een stoornis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar staat ASS voor?

A

Acute stressstoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waar staat PTSS voor?

A

Posttraumatische-stressstoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waar kan stress goed voor zijn?

A

Stress zorgt voor alertheid en activatie (activatie bij hoge adrenalinespiegel in het bloed) wat helpt voor het behouden van
overzicht en het tonen van daadkracht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Vertel over de initiële stressreactie

A

Wanneer je een bedreiging waarneemt vindt er in het brein een alarm reactie plaats. Dit gebeurd in de amygdala (amandelkern) wat onderdeel is van het limbische systeem (het emotie regulerende)
van de hersenen.

Het lichaam maakt het mogelijk om weerstand te bieden aan de stressor, hoe sterk we ook zijn; aanhoudende stress in het lichaam leidt tot uitputting.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het amygdala (amandelkern)?

A

Dit is het onderdeel van het limbische systeem (het emotie regulerende) van de hersenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe reageert je lichaam op gevaar?

A
  1. Schrikreflex
    Wanneer er spraken is van dreiging:
  2. De oriëntatie reactie: Vechten, vluchten of verstoppen?
  3. Specifieke verdediging: er wordt gevochten, gevlucht of bevroren
  4. Afronding: Bedreiging niet concreet? Het lichaam keert terug naar de natuurlijke
    activatie niveaus.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe kan het lichaam van iemand met PTSS reageren op gevaar?

A
  1. Schrikreflex
  2. De oriëntatie reactie: Vechten, vluchten of verstoppen.

*. Iemand met PTSS schat de in de oriëntatiefase het gevaar te groot in, waardoor er
door het lichaam te sterk wordt gereageerd.

  1. Specifieke verdediging: er wordt gevochten, gevlucht of bevroren
  2. Afronding.
    * . Bij iemand met PTSS vindt afronding niet plaats, lichaam blijf in alarmstaat.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de amygdala

A

De amygdala staat primair in het teken van overleven en evalueert voortdurend of situaties veilig of onveilig zijn. Het neemt geen risico en reageert op alles wat op gevaar lijkt, hij reageert snel en activeert het lichaam via de hypothalamus, deze activeert de hypofyse die de bijnier aanzet tot afgifte van adrenaline.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe wordt adrenaline geactiveerd? Wat is de volgorde?

A

Prikkel uit omgeving-> Amygdala -> hypothalamus -> hypofyse -> bijnier= Afgifte van adrenaline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Bij psychotrauma wordt de traumatische gebeurtenis vastgelegd. Bij de herinnering daaraan beleef
de persoon de gebeurtenis opnieuw. Bij welke vier groepen is er sprake van tekorten?

A
  1. Onvoldoende emotioneel bewustzijn
  2. Emotionele ontregeling
  3. Sociale disfunctie
  4. Geen stabiel zelfgevoel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

In stresssituaties activeert de amygdala de hypothalamus er is dan een snelle reactie van het
sympathisch zenuwstelsel en een langzamere, hormonale reactie via de hypothalamus-hypofysebijnier as (HHB).

Waar zorgt de snelle reactie voor?

A

Snelle reactie: zorgt voor het vrijmaken van adrenaline en noradrenaline.

o Vernauwen van het bewustzijn en scherper maken van het geheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

In stresssituaties activeert de amygdala de hypothalamus er is dan een snelle reactie van het
sympathisch zenuwstelsel en een langzamere, hormonale reactie via de hypothalamus-hypofysebijnier as (HHB).

Waar zorgt de langzame reactie voor?

A

geef een peptide CRH, dit stimuleert de hypofyse tot productie van corticosteroïden, waaronder cortisol:

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat doet Cortisol?

A

Verhoogt het bloedsuikergehalte en versnelt het metabolisme, dempt de heftige reactie en wist de herinnering.

Dit helpt om te herstellen en het normale leven weer op te pakken.

*Bij mensen met PTSS is er onvoldoende terugkoppeling en blijf het lichaam
gemobiliseerd .

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is een Neurotransmitter? En wat zijn de belangrijkste 3?

A

Het is een chemische stof die zorgt voor de prikkeloverdracht van de ene zenuwcel naar de
ander. Belangrijkste zijn: Serotonine, dopamine en endorfine.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is Serotonine

A

Je ‘‘gelukshormoon’’. Het is een tryptamine die invloed heeft op het geheugen, stemming, zelfvertrouwen, slaap, emotie, orgasme en eetlust. Het speelt ook een rol bij de verwerking van pijnprikkels.

  • Wanneer hier door traumatische ervaringen geen sprake meer van is verhoogd het de dagelijkse stress. En verlaagt het serotoninespiegel in de hersenen

Gevolg: gevoelens lopen snel op en blijven lang aanhouden

Effect: meer stress, signalen worden eerder als bedreigend ervaren, kan stemmingsstoornissen als gevolg hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is dopamine?

A

Dopamine is een stof die hoort bij het beloningssysteem van de hersenen. Het is een neurotransmitter. Dat zijn een soort ‘boodschapper stofjes’ in de hersenen die informatie van de ene naar de andere zenuwcel overbrengen. Dopamine zorgt ervoor dat we ons tevreden en beloond voelen.

o Dopaminespiegel stijgt door plezierige ervaringen (sporten, muziek, roken) Dit is ons
interne beloningssysteem en is de basis van onze leerprocessen

o PTSS: Door de voortdurende verwachting van gevaar worden positieve ervaringen niet meer zo ervaren. De dopaminespiegel sitjgt niet, dit heef negatieve invloed op het belonings- en leersysteem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is endorfine?

A

Endorfine heeft als eigenschap dat pijn en stress worden onderdrukt zodat er meer plaats is voor een gelukkig gevoel.

o Extreem hoge spiegel van endorfine werkt remmend, waardoor een freeze reactie ontstaat

o Automutilatie (zelfverwonding) heef soms de functie om gevoel van verdoving te doorbreken en pijn te hebben

Het vrijkomen van endorfine bij zelfverwonding geef een tijdelijk gevoel van verlichting van angstige gevoelens.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is het Nervus vagus (zwervende zenuw)?

A

Het is een van de twaalf zenuwen die buiten het ruggenmerg lopen, begint in de hersenstam. Het is de grootste zenuw in het lichaam, met vertakkingen naar belangrijke organen. Namelijk je hart, longen, lever, alvleesklier, maag en darmen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Volgens Porges bestaat de nervus vagus uit twee delen. Welke?

A
  1. Ventrale vagus (voorste deel).

2. Dorsale vagus (achterste deel).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is de ventrale vagus?

A

Het ventrale vagale systeem, ook wel ‘social engagement systeem’ genoemd. Ze is alleen bij zoogdieren aanwezig.

Dit systeem zorgt er bijvoorbeeld voor dat we bij een conflict met elkaar kunnen blijven communiceren in plaats van direct te gaan vechten of vluchten. De ventrale vagus speelt een wezenlijke rol bij het vermogen tot communicatie en is sterk verbonden met de préfrontale cortex.

Onze capaciteit voor sociaal contact heeft hier de lichamelijke basis. Deze zenuw geeft de mogelijkheid tot kalmering en geruststelling en is intens verbonden met het hart. Een belangrijke functie van het sociale engagement systeem is defensieve mobilisatie en immobilisatie te beteugelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is de dorsale vagus?

A

Dit is van reptielen meegekregen. Bij onveiligheid neemt dit deel het over

  • Shutdown’: in spaarstand, zoals een reptiel. Er gaat minder bloed naar de hersenen en de aandacht is gericht op gevaar niet op contact.
  • Gezichtsuitdrukking wordt vlak, persoon kijkt weg en beweegt nauwelijks
  • Iemand die zich in zijn jeugd vaak onveilig heeft gevoeld is geconditioneerd om snel in deze toestand te gaan.
  • Gevolg: iemand verdedigd zich niet en word steeds opnieuw slachtoffer
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Window of tolerance

A

Doel: optimale arousel. De zone waarbinnen iemand stress goed aan kan wordt in de psychologie de ‘window of tolerance’ genoemd. Zolang de stress binnen dit raam blijft, is er niets aan de hand en functioneert iemand goed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is Hypo arousal?

A

weinig arousal

Valt samen met: freezing of numbing (bevriezen of verdoven)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is hyper arousel?

A

veel arousal

Valt samen met overreacting (uitsluitend gericht op overleven).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Hoe zijn ASS en PTSS ontstaan?

A

ASS en PTSS zijn stoornissen die ontstaan in reactie op een ernstige stressor of reeks van ernstige
stressoren (traumatische gebeurtenissen)..

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Hoe vaak komt PTSS bij de mensheid voor?

A

80,7% heef in het leven te maken met een potentieel traumatische gebeurtenis

  • Prevalentie van PTSS is 7,4%
    o Mannen: Vaker geweld of oorlogshandelingen
    o Vrouwen: Vaker verkrachting, seksueel misbruik, incest en mishandeling.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is predispositie?

A

Er is hiervan sprake als een slachtoffer al vóór een ongeval een bepaalde latente kwetsbaarheid of aanleg heeft die hem eerder dan een ander persoon vatbaar maakt voor het optreden van bepaalde ziekte of bepaalde klachten.

PTSS: Er zijn kenmerken en eigenschappen die leiden tot een verhoogd risico op het
ontwikkelen van een PTSS
- ASS: Er zijn geen specifieke predisponerende factoren bekend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat zijn comorbide stoornissen van PTSS?

A

Stemmingsstoornissen, middelenstoornissen en persoonlijkheidsstoornissen
Ook somatisch trauma kan leiden tot psychische traumatisering

  • TBI (somatische aandoening: Taumatic Barin Injury) en PTSS gaan vaak samen

o Vraagt om een integrale benadering van de cliënt: Somatisch en psychiatrisch.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Er zijn verschillende indelingscriteria voor traumatische gebeurtenissen. Welke?

A
  1. Natuurrampen tegenover mensen veroorzaakte rampen.
    (wrong place/wrong time) vs (fouten door mensen).
  2. Emotioneel trauma tegenover existentieel trauma.
    (reactie op ingrijpende gebeurtenis) vs (mens-zijn wordt ontkend/gaat niet samen met wereldbeeld).
  3. Traumatype 1 versus traumatype 2.
    (eenmalige overweldigde gebeurtenis) vs (langere tijdsperiode, maanden of jaren. Denk aan gijzelaars, voortdurende mishandeling).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Uit welke drie verschillende contexten kan PTSS worden benaderd?

A
  1. Het biologische model
  2. Het neuropsychologische model
  3. Het cognitieve model
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Vertel over het biologische model

A

In dit model gaat het over trauma en ingrijpende gebeurtenissen waarbij het leven en/of lichaam wordt bedreigd.

Overlevingsinstinct
Actietendenties worden gestuurd door het overlevingsinstinct (aangeboren overlevingsgedrag).

Automatische responsen:
*Waakzaamheid, hechtingsdrang, vluchten, vechten, bevriezen, dood houden of totale overgave.

Geheugen
Je overleeft door gevaarlijke situaties te vermijden, dit doe je door te leren van angstaanjagende gebeurtenissen

  • Hoe angstaanjagender, hoe preciezer deze in het geheugen word opgeslagen
  • Herinneringen worden hierdoor snel geactiveerd, ook door details die niet direct iets met het trauma te maken hebben “vals alarm”.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Vertel over het neuropsychologische model

A

In dit model is het limbische systeem belangrijk: amygdala, hippocampus en stresshormonen.

Neuroceptie: Limbische systeem onderzoekt de relatie met de buitenwereld, inkomende informatie word vergeleken met bestaande informatie (gebeurd in milliseconde).
o Bij psycho trauma worden indrukken snel als gevaarlijk ervaren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Vertel over het cognitieve model

A

Je spreekt van cognitieve schema’s of kerngedachten (het aannamesysteem of belief system) als het gaat om diepgewortelde overtuigingen die het gevoel en gedrag in nieuwe situaties beïnvloeden.

Van deze schema’s ben je je vaak niet bewust, maar geven een basis veiligheid
- Trauma dwingt tot het veranderen van deze cognitieve schema’s
- Generalisatie van angst
o Niet de specifieke angst die in verband staat met de gebeurtenis treedt op, maar een
generalisatie van angst: uiteenlopende prikkels, personen en omstandigheden worden als gevaarlijk gezien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Hoe herstellen mensen van een traumatische gebeurtenis?

A

Door eigen veerkracht en adaptief vermogen herstellen de meeste mensen zonder PTSS te ontwikkelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat is de stappenplan van een PTSS behandeling?

A
  1. Psycho-educatie
  2. Bij comorbide depressie word voorkeur gegeven aan behandeling met antidepressiva
  3. Geen spraken van comorbide depressie: traumagerichte behandeling (CGT of EMDR), na 8-12
    weken evalueren
  4. Bij herstel na stap 3 wordt terugvalpreventie gegeven en behandeling afgesloten
  5. Geen/onvoldoende herstel: andere niet-gekozen behandeling toepassen of medicatie
  6. Combinatie behandeling: Aan CGT wordt medicatie toegevoegd, CGT aan medicatie
    toevoegen
  7. Na 6 weken geen herstel: second opinion aanvragen
  8. Nog spraken van PTSS, behandeling wordt intensiever (dagbehandeling of klinisch)
  9. Bij onvoldoende effect wordt het handicapmodel toegepast.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat is het handicapmodel?

A

De term handicapmodel staat voor de behandelingen waarin de focus niet langer ligt op het bewerkstelligen van verandering, maar het vooral gaat over het voorkomen van achteruitgang of crises.

38
Q

Cognitieve gedragstherapie

A

belangrijkste psychotherapeutische interventie bij PTSS

o Imaginaire exposure: Verwerking traumatische herinnering door het bewust her te beleven

o Exposure

o Verhaal over de traumatische gebeurtenis wordt tijdens de sessies verzameld en opgenomen. Uiteindelijk wordt deze band beluisterd.

o Gericht op identificatie en bijstellen van disfunctionele opvattingen met betrekking op: zichzelf, andere en het trauma

39
Q

Wat is EMDR: (Eye Movement Desensitzaton and Reprocessing).

A

Het doorlopen van een protocol gebruiken om de traumatische herinnering op scherp te zetten.
Negatieve gedachten omzetten in positieve gedachten

40
Q

Sensomotorische psychotherapie

A

Gericht op de sterke verwevenheid van emotionele en lichamelijke reacties tijdens de gebeurtenis.
Vooral voor cliënten die niet binnen de ‘Window of tolerance’ kunnen blijven

o Traumatische ervaring lichamelijk beleven zonder dat je kunt wegrennen, vechten of stoppen.
o Machteloze woede veranderd in gezonde agressie en angst veranderd in het gevoel dat je in staat bent om jezelf te beschermen.

41
Q

Farmacotherapie

A

behandeling door farmaca = geneesmiddelen.

  • Veilig en effectief voor PTSS-klachten
  • Verminderen angst, verbeteren de stemming, kwaliteit van nachtrust en verminderen de prikkelbaarheid
  • Er dient rekening worden gehouden met bijwerkingen
  • Selectieve serotonineheropnameremmers (SSRI’s)
    1. Antidepressiva: eerste keuze
    2. Antipsychotica: kan toegevoegd worden als bij de cliënt symptomen van hyperarousal en intrusies op de voorgrond staan (zich opdrinken, afwijkende
    gedachten en gevoelens)
    3. Hypnotca: Benzodiazepinen zijn niet effectief in de behandeling van PTSS. Er word gebruik gemaakt van niet-benzodiazepine achtige hypnotica
42
Q

Wat is belangrijk in de behandelrelatie met een cliënt met PTSS?

A

Bepalen van een effectieve afstand nabijheid is een eerste aandachtspunt. De hulpverlener moet betrouwbaar en voorspelbaar zijn, de afspraken nakomen, structuur en transparante bieden en een lage expressed emotion (EE).

43
Q

Behandeling van PTSS is opgedeeld in drie fases. Welke?

A
  1. Stabilisatie.
  2. Verwerking.
  3. Integratie.
44
Q

Dissociatieve stoornissen

A

De diagnose dissociatieve stoornis’ staat onder discussie, dit komt door de diverse theoretische
modellen.

Het onvermogen een ervaring in het bewustzijn te integreren. Er kan spraken zijn van een
splitsing in het zelfgevoel: alsof iemand de ervaring niet zelf heef meegemaakt, maar alleen heef
waargenomen (secundaire dissociatie).

45
Q

Depersonalisatie

A

Vreemdeling van zichzelf zijn. Gevoelloos in delen van het lichaam

46
Q

Derealisatie

A

Omgeving lijkt vreemd of onwerkelijk, ook mensen worden niet herkend

47
Q

Identiteitsverwarring

A

Cliënt weet niet wie hij is, stemmen in het hoofd

48
Q

Identiteitswijziging

A

Ander gedrag vertonen in een andere persoonstoestand. Gaat zich
werkelijk als een ander gedragen..

49
Q

alterpersoonlijkheden

A

Delen van persoonlijkheid die consistent zijn, met complexe gedragingen.
Delen die af en toe de controle overnemen ‘‘alterpersoonlijkheden’. Cliënt heef niet het
gevoel de ander te zijn, hij is het ook.

50
Q

Waarom is DIS niet makkelijk te diagnotiseren?

A

Vaak zijn er ernstige symptomen die ook kunnen passen bij borderline-persoonlijkheidsstoornis (BPS). BPS en DIS gaan vaak samen.
Bij de diagnostiek kan er gebruik worden gemaakt van vragenlijsten en meetinstrumenten gericht op
dissociatieve symptomen.

51
Q

Primaire dissociatie

A

De persoonlijkheid wordt gesplitst in een ogenschijnlijk normale persoon (ONP) en een emotonele persoon (EP).

  • Het ONP probeert de traumatische herinnering te vermijden en aan te ontsnappen.
  • Het EP beleeft het trauma steeds opnieuw. Verleden wordt heden.
52
Q

Secundaire dissociatie

A

Hoe eerder in de kindertijd sprake was van traumatisering, hoe groter de kans op
een complexe dissociatie.

53
Q

Tertiaire dissociatie

A

Spraken van meer EP’s en ONP’s. Een dissociatieve identiteit stoornis. In het gezin was er op jonge leeftijd sprake van traumatisering. Met daarbij weinig sociale steun en onveilige hechting.

54
Q

Wat is de behandeling van DIS? En in welke drie fasen verloopt het?

A

Integratie, dat wil zeggen: koppeling van de verschillende gedachten, herinneringen,
gedragingen en emoties. Ook om te leren differentiëren tussen het heden en het verleden. De
behandeling verloopt in drie fasen.

55
Q

In welke drie fasen verloopt de behandeling van DIS?

A
  1. Stabilisatie fase en symptoom reductie

a. Vergroten van de spankracht van de cliënt. Aandacht aan onderscheid heden en
verleden.
b. Er is onvoldoende mentale kracht, dus er wordt niet begonnen met de traumatische geschiedenis.
c. Werken aan een veilige therapeutische relatie

  1. Behandeling van traumatische herinnering
    a. Herinneringen in de juiste tijd, context en situatie zeten
    b. Geven van psycho-educatie
  2. Integratie en rehabilitatie
    a. Leren omgaan met vermijdingen en angsten in het gewone leven.
    b. Risico’s durven nemen en gezonde relaties aan durven gaan
56
Q

Optimale arousal

A

Cognitief gebied, geopend, actief zelf genezend vermogen. Valt samen met de
‘window of tolerance’ (in staat om te mentaliseren). Dit is het actieve proces van het begrijpen van
gedrag van jezelf en de ander in relatie tot mentale toestanden zoals gedachten en gevoelens etc.
Het is nodig om ingrijpende gebeurtenissen te integreren en hier adequaat over te kunnen spreken.

57
Q

Hyperarousel

A

Veel arousal. Cognitief gebied, sluit zich, limbisch systeem neemt het over,
overreaching/overleven.

58
Q

Hypoarousal

A

Weinig arousal. Cognitief gebied, sluit zich, onvoldoende spanning om te verwerken
(depressief/dissociatie). Valt samen met freezing/numbing (bevriezen/verdoven).

59
Q

Arousal

A

Spanning

60
Q

Het is de grootste zenuw in het lichaam. Het bestaat uit 2 delen:

A
  • Het achterste deel (de dorsale vagus): Het deel dat we van reptielen hebben.
  • Het voorste deel (Ventra le vagus): Ontstaan bij zoogdieren.
61
Q

Ventra le vagus

A

Het voorste deel is verbonden met het hoofd en de spieren van het gezicht. Hierdoor kun je aan
iemand gezicht zien hoe hij zich voelt. Ook sociale steun heeft een relatie met de nervus vagus. Als
we ons onveilig voelen neemt het achterste gedeelte het over.

62
Q

Nervus Vagus (Zwervende zenuw)

A

Een hersenzenuw die begint in de hersenstam (een van de 12 zenuwen die buiten het ruggenmerg
lopen).

63
Q

Endorfinesysteem

A

Speelt ook een rol bij stress. Wordt geproduceerd om extreme pijn en emoties te
verdragen, waardoor je effectief kan blijven functioneren in gevaarlijke situaties. Een extreem hoge
endorfine kan juist remmend werken (freeze-reactie).

64
Q

Dopaminesysteem

A

Hormonaal systeem wat door stress wordt beïnvloed. Het stijgt door plezierige
ervaringen. Het is een natuurlijk beloningssysteem dat aanzet tot herhaling.

65
Q

Serotonine

A

Een neurotransmitter die een belangrijke rol speelt bij stressregulatie. Het speelt een rol
bij het gevoel van veiligheid en welbevinden.

66
Q

het sympathisch zenuwstelsel - Langzame reactie

A

Geeft een peptide CRH (corticotropin releasing hormone). Dit stimuleert via de
hypofyse tot productie van corticosteroïden, waaronder cortisol, dat het bloedsuikergehalte
verhoogt en het metabolisme versnelt. De cortisolreactie dempt de heftige reacties en wist de
herinnering, wat leidt tot gevoelens van ongeloof en onwerkelijkheid. Dit helpt om te herstellen en
het normale leven weer op te pakken.

67
Q

het sympathisch zenuwstelsel - Snelle reactie

A

Zorgt voor het vrijmaken van adrenaline en noradrenaline. Het effect hiervan is het
vernauwen van het bewustzijn en het scherp maken van het geheugen.

68
Q

Hormoonsysteem

A

De amygdala activeert in stresssituaties de hypothalamus. Er is dan een snelle of langzame reactie van het sympathisch zenuwstelsel.

69
Q

Bij en psychotrauma wordt de traumatische gebeurtenis gefragmenteerd vastgelegd bij de
herinnering daaraan beleeft de persoon de gebeurtenis opnieuw alsof het nu gebeurt. Hier ontstaan 4 tekorten:

A
  1. Onvoldoende emotioneel bewustzijn
  2. Emotionele ontregeling
  3. Sociale disfunctie
  4. Geen stabiel zelfgevoel
70
Q

Amygdala

A

Evalueert voortdurend of situaties veilig of onveilig zijn. De reacties van deze hersenkern staan
primair in het teken van overleven. Hij reageert snel en activeert het lichaam via de hypothalamus.
De hypothalamus activeert de hypofyse, die de bijnier aanzet tot afgifte van adrenaline. Daarnaast
heeft deze hersenkern een belangrijke rol in het geheugensysteem via de verbinding met de
hypocampus (werkgeheugen). Dit is de snelle reactie.

71
Q

PTSS volgende DSM-5

A

Lijkt erg op de acute stressstoornis, maar hier zijn nog extra symptomen aanwezig:
- Overdreven negatieve overtuigingen of verwachtingen over zichzelf en anderen. Bijv. ik kan
niemand vertrouwen en ik ben slecht etc.
- Zichzelf of anderen de schuld geven
- Negatieve gemoedstoestand
- Verminderde belangstelling voor activiteiten
- Gevoelens van onthechting en vervreemding
- Roekeloos en zelfdestructief gedrag

72
Q

Predisponerend

A

Voorspellend

73
Q

Exacerbatie

A

Verergering

74
Q

Traumatic brain injury (TBI)

A

Ook somatische trauma kan leiden tot psychische traumatisering. Bij TBI
is er hersenschade door impact op het brein bijv. door een klap op het hoofd.

75
Q

Cognitieve gedragstherapie

A

Van deze therapie biedt de imaginaire exposure de meeste ondersteuning. Dit is een procedure
waarbij de cliënt wordt geholpen de traumatische herinnering zodanig bewust te beleven dat er
verwerking kan plaatsvinden. De nadruk ligt op het herhalen en langdurig confronteren met het
trauma, waarbij vermijding beperkt wordt (exposure). Het wordt opgenomen en hier luistert de
cliënt meerdere malen naar (exposuresessies).

76
Q

EMDR (Eye Movement Desensitization Reprocessing)

A

Wordt als weinig belastend ervaren. Het is een geprotocolleerde procedure, welke tot doel hebben
de herinneringen op scherp te zetten. Er wordt een specifiek beeld uit de herinnering gekozen en een
uitspraak met een negatieve gedachten. De cliënt zoekt dan naar positieve gedachten die hij liever
zou willen hebben. Dan schat hij op een schaal van 1 tot 7 hoe dit aanvoelt. Ook wordt er gevraagd
naar de negatieve emoties en lichamelijke sensaties op een schaal van 1 tot 10. De therapeut laat de
cliënt oogbewegingen maken door hem zijn vinger te laten volgen. Er kunnen ook auditieve signalen
of tikjes op de handpalm gegeven worden. Tussendoor wordt steeds gevraagd wat de emotie en de
spanning is op schaal. Het wordt verwerkt als het tussen de 0 en 2 is. Dit bij elkaar is de
desensitatiefase. Dan komt de installatiefase. Het oorspronkelijke beeld wordt met positieve
cognities in gedachten genomen en door afwisselende stimulatie versterkt zodat het als ‘echt’
aanvoelt. Tot slot is de lichaamsscan. Hier wordt terug gegaan naar het trauma en wordt gekeken of
het nog spanning oproept bij de cliënt. Zo niet, dan is de EMDR geslaagd.

77
Q

Sensomotorische psychotherapie

A

Richt zich op de sterke verwevenheid van emotionele en lichamelijke reacties tijdens de traumatische
ervaring. Als een andere behandeling niet lukt omdat de cliënt niet binnen de ‘window of tolerance’
kan blijven, kan deze therapie toegepast worden. Het trauma wordt hier lichamelijk beleefd. Het
lichaam reageert, zonder dat we hiervan bewust zijn, op bedreigingen (fight, flight, freeze). Als het
door één van deze dingen niet lukt om uit het trauma te stappen, ontstaat er angst. De behandeling
werkt vanuit de lichamelijke sensaties, de ervaringen van zintuigen, gedragingen, emoties en
gedachten die de cliënt heeft als hij aan het trauma denkt. Door zich beuwst te worden van de
fysieke impulsen kan de instinctieve actie, om zich te verdedigen, opnieuw beleefd worden. Hierdoor
kan hij negatieve gedachten zoals ‘ik kan niks’ omzetten in ‘ik kan mijzelf verdedigen’

78
Q

Farmacotherapie:

A

Hier wordt gebruik gemaakt van Antidepressiva, Antipsychotica of hypnotica.

79
Q

Posttraumatische groei

A

PTSS is niet langer altijd negatief door juiste behandelingen. Mensen kunnen het een plaats geven en er sterker door worden.

80
Q

Fasering van interventies

In de behandeling van PTSS

A

In de behandeling van PTSS worden 3 fasen onderscheiden: stabilisatie, verwerking en integratie.
De interventies van hulpverleners sluiten aan op deze fasen. Het is belangrijk dat de interventies
aansluiten op de behoeften van de cliënt.

81
Q

Dissociatieve stoornissen

A

Dissociatie is het onvermogen een (overweldigende) ervaring in het bewustzijn te integreren.
Zintuigelijke en emotionele aspecten blijven geïsoleerd ten opzichte van het normale bewustzijn
(primaire dissociatie). Er kan ook een splitsing van het zelfgevoel zijn. Het is alsof iemand het niet zelf
heeft meegemaakt, maar het wel heeft waargenomen (secundaire dissociatie). Bij tertiaire dissociatie
is er sprake van verschillende bewustzijnstoestanden (ego-staten), met een eigen identiteit,
gevoelens en gedragingen. Er bestaat een duidelijk verband tussen DIS en ernstige trauma’s in de
voorgeschiedenis zoals ernstig fysiek geweld en seksueel geweld.

82
Q

Dissociatieve identiteitsstoornis (DIS) DSM-5

A

A. Fragmentatie van de identiteit gekenmerkt door 2 of meer afzonderlijke
persoonlijkheidstoestanden. Er is een discontinuïteit in de zelfbeleving en het gevoel van
zelfcontrole, gepaard met veranderingen in affect, gedrag, bewustzijn, geheugen, waarneming,
cognitief en/of sensomotorisch functioneren.

B. Recidiverende hiaten in het herinneren van alledaagse gebeurtenissen, belangrijke persoonlijke
informatie en/of psychotraumatische gebeurtenissen die inconsistent zijn met gewone
vergeetachtigheid.

C. De symptomen veroorzaken klinisch significante lijdensdruk of beperkingen in het sociale of
beroepsmatige functioneren of in het functioneren op andere belangrijke terreinen.

D. De stoornis maakt geen deel uit van een algemeen geaccepteerd cultureel of religieus gebruik.

E. De symptomen kunnen niet worden toegeschreven aan de fysiologische effecten van een middel
of een somatische aandoening.

83
Q

Amnesie

A

Geheugenprobleem waarin cliënten tijdsblokken kwijt zijn waarin ze niet weten wat er is gebeurd.

84
Q

Primaire dissociatie

A

Hierbij nemen we aan dat de persoonlijkheid voor het trauma een relatief geïntegreerd systeem
heeft. De normale persoonlijkheid (NP) wordt gesplitst in een ogenschijnlijk normaal persoon (ONP)
en een emotioneel persoon (EP). De ONP is vooral bezig met het dagelijks leven en probeert het
trauma onbewust en bewust te mijden. De EP beleeft het trauma telkens opnieuw, hierbij horen de
actiesystemen die van belang zijn om te overleven bij gevaar.

85
Q

Secundaire dissociatie

A

Als het misbruik in de kindertijd heeft plaatsgevonden. Hier is sprake van als er 1 ONP is en meerdere
EP’s. De EP’s zijn gefixeert op het trauma en bestoken de ONP met herinneringen, gevoelens,
herbelevingen etc. Meestal is er ook een onveilig hechtingspatroon. Dit is als het misbruik gepleegd is
door een ouder of als de ouders het misbruik niet gestopt hebben.

86
Q

Tertiaire dissociatie

A

Hier is er niet alleen sprake van meerdere EP’s, maar ook meerdere ONP’s. Dit is een echte
dissociatieve identiteitsstoornis gerelateerd aan ernstig voortdurende traumatisering op jonge
leeftijd (vaak voor de 8 jaar).

87
Q

Het ultieme doel is integratie

A

dat wil zeggen de koppeling van verschillende gedachten,
herinneringen, gedragingen en emoties aan het zelf. Personificatie (het gebeurt mij en ik voel en
denk er zo over). Het belangrijk te differentiëren tussen heden en verleden. Ook us de therapie
gericht op presentificatie (het beseffen dat het mij nu gebeurt en dat het verbonden is aan het heden
en verleden.

88
Q

Stabilisatiefase en symptoomreductie:

A

Vergoten van de spankracht van de cliënt. Het is ook belangrijk bijkomende problemen, bijv.
depressie, te behandelen. Er wordt aandacht besteed aan onderscheid tussen heden en
verleden. Er moet gewerkt worden in de ‘tolerantiegrenzen’(grenzen waarbinnen er contact
is met het hier en nu en waarbij reflecteren op het eigen functioneren mogelijk is). Een
veilige therapeutische relatie is belangrijk in deze fase.
Interventies in deze fase:
- Het samen delen van de diagnostiek.
- Het doel van de behandeling vaststellen.
- Leren om te gaan met de herbelevingen.
- Leren om te gaan met hypo- en hyperarousal.
- Psycho-educatie.
- Vergroten van het probleemoplossend vermogen.
- Gezonde leefpatronen (slapen, eten, rust, ontspanning etc.).
- Sociale vaardigheden.
Het is ook belangrijk weerstanden te exploreren en respecteren.

89
Q

Behandeling van traumatische herinnering:

A

Hier wordt gewerkt aan de fobie die samenhangt met de onveilige hechting aan de dader(s)
en traumatische herinneringen. Het belangrijkste doel is de integratie van de traumatische
herinnering. Dit betekend dat ze in de juiste plaats en context zijn geplaatst. De cliënt kan er
met emotie over praten zonder zich erin te verliezen. Ook moet de identificatie met de dader
veranderd en ontbonden worden. Hierbij is psycho-educatie nodig

90
Q

Integratie en rehabiliteit:

A

Staat in het teken van leren omgaan met de vermijding en angsten in het dagelijks leven. Hier
leer je gezonde risico’s te durven nemen en gezonde relaties aan te gaan.
Richtingen van de behandeling:
- Goede therapeutische samenwerking.
- Sociale instelling.
- Actief willen leren.
- Gevoel voor humor.
- Beslissingen durven nemen.
- Enige interesse behouden in seksualiteit.
- Sociale contacten hebben en deze kunnen onderhouden.
- Zelfwerkzaamheid.
- Therapietrouw.
- Gezonde risico’s durven nemen.
- Op een reële manier boos kunnen zijn.
- Goed met medicatie omgaan.