Blanken: Hoofdstuk 4 Angststoornissen en obsessieve compulsieve stoornissen Flashcards

1
Q

Wat is de arousal van angst?

A

versnelde hartslag, snelle

ademhaling, verhoogde spierspanning en alertheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is pathologische angst?

A

Als er na een angstprikkel een ongewoon heftige of langdurige angst ontstaat, of wanneer angst
ontstaat zonder angstprikkel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

De angststoornissen uit de DSM-IV is in de DSM-5 onderverdeeld in drie grote groepen. Welke?

A
  1. Angststoornissen.
  2. obsessieve-compulsieve en verwante stoornissen
  3. Trauma en stress gerelateerde stoornissen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is seperatieangststoornis?

A

overdreven bang zijn om van thuis of de hechtingspersoon gescheiden te
worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is selectief mutisme

A

Zeer zeldzaam. Kinderen zijn verlegen en sociaal angstig en spreken niet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Een paniekaanval

A

Een plotseling opkomende aanval van angst wat gepaard gaat met lichamelijke
verschijnselen. De persoon is bang om dood te gaan, gek te worden of om de controle over zichzelf
te verliezen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Een paniekstoornis.

A

De paniekaanvallen komen onverwachts, blijven zich herhalen, en er komt minimaal 1 keer per maand een bezorgdheid komt voor een nieuwe paniekaanval of wanneer er gedragsverandering plaatsvindt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

In de diagnostiek is het zinvol om aandacht te geven aan de combinatie van paniekaanvallen met
andere psychische stoornissen. Waarom?

A

Omdat paniekaanvallen de gevolgen, beloop en behandeling van alle
psychische stoornissen negatief beïnvloed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Agorafobie

A

Vermijden van situaties waarin en paniekaanval zou kunnen optreden. (pleinvrees).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Sociale- angststoornis

A

Is bang om zich in sociale situaties belachelijk te maken, kritiek van andere te krijgen of niet goed aan de eisen kunnen voldoen. De persoon is bang om te
blozen, trillen, zweten. Ook krijgt de persoon negatieve cognities: ze denken zeker dat ik lieg, ze
hebben in de gaten dat ik nerveus ben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

veiligheidsgedrag van sociale- angststoornis

A

Koele kleding om transpireren te voorkomen, make-up om blozen te verbergen of alcoholgebruik.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Gegeneraliseerde angststoornis

A

Het overmatig zorgen maken over gebeurtenissen zonder dat daar een aanleiding voor bestaat,
samen met chronische angst en zenuwachtigheid. Gevoel van rusteloosheid, opgejaagdheid gaat
samen met lichamelijke klachten zoals, druk op de borst, duizeligheid, misselijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Specifieke fobie

A

Extreme, aanhoudende angst en vermijding van bepaalde objecten en situaties. Bijvoorbeeld; dieren,
natuurlijke omgeving, nauwe ruimtes, vliegen, autorijden. Deze groep heef een ander
overlevingspatroon en andere symptomen en hebben behoefte aan een andere behandeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Comorbiditeit

A

is het tegelijkertijd hebben van twee of meer stoornissen of aandoeningen bij een patiënt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Is een angststoornis een chronische aandoening?

A

Ja. Het behoort tot een chronische
aandoening waarbij weinig spontaan herstel optreedt. Wanneer adequate therapie wordt toegepast,
is de prognose goed te noemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Komen angststoornissen vaker voor bij mannen of bij vrouwen?

A

Angststoornissen komen vaker voor bij vrouwen dan bij mannen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is de verklaringsmodel voor angststoornissen?

A

Angststoornissen horen tot de complexe aandoeningen. De oorzaak is multifactorieel bepaald,
erfelijke- en omgevingsfactoren spelen een rol bij het ontstaan.

  • erfelijk
  • temperament (Cliënten met een angststoornis zijn in de kinderleeftijd al angstiger en aarzelender om nieuwe
    situaties aan te gaan (ook wel gedragsinhibitie).
  • Psychologische factoren (opvoeding - ouders die vaker te beschermend en/of controlerend zijn).
  • Levensgebeurtenissen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

hersenangst circuit

A

Bij cliënten met angststoornissen is er spraken van disfuncte van het ghersenangst circuit’. Een
netwerk van hersengebieden die betrokken zijn bij angst en angstreacties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Psycho-educatie

A

Stoornis benoemen, uitleg geven over de
verschijnselen en het voorkomen van de aandoening. Als er spraken is van overmatig alcohol
gebruik/misbruik wordt de cliënt de relatie met angstklachten uitgelegd en vervolgens gemotiveerd
te stoppen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hoe worden angststoornissen behandeld?

A

Psycho-educatie. Angststoornissen zijn in principe goed behandelbare aandoeningen. Behandeling
bestaat vaak uit psychologische behandeling en/of medicatie. Dit hangt af van welke angststoornis
het is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Met welk medicijn wordt vaak gestart bij angststoornissen?

A

Er wordt gestart met een antidepressivum van een specifieke serotonineheropnameremmers
(SSRI’s). SSRI’s hebben effect op serotonine (neurotransmitter, een boodschapperstof die zorgt voor
prikkeloverdracht in bepaalde gebieden van de hersenen) ook is serotonine betrokken bij angst en
stemming.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is een Psychologische behandeling voor angststoornissen?

A
Cognitieve gedragstherapie (CGT) is de eerste keuze bij angststoornissen. Het accent ligt op
ontspanningsoefeningen, taak concentratie training, cognitieve therapie, sociale vaardigheidstraining.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Verzamelstoornis

A

Cliënt heef langdurig moeite om spullen weg te gooien, welke vaak geen tot weinig
waarde hebben. Vaak is de woning volgestopt met spullen die geen waarde hebben.
Komt vaker voor bij mannen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Trichotillomanie

A

Cliënt trekt zijn haar uit en kan dit gedrag niet onder controle krijgen. Spanning
verhoogt de mate van haartrekken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Excoriatiestoornis

A

Cliënt plukt regelmatig ongecontroleerd aan de eigen huid, waardoor wondjes
kunnen ontstaan. Word vaker bij vrouwen gezien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Hoe wordt obsessieve- compulsieve stoornis ook wel genoemd?

A

Dwangstoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Hoe wordt Obsessieve- compulsieve stoornis gekenmerkt?

A
  • Dwanggedachten (obsessies)

- Dwanghandelingen (compulsies).

28
Q

Wat zijn verschillende obsessies en compulsies?

A
  • Angst voor besmetting, was drang
  • Angst voor gevaarlijke gebeurtenissen, controle dwang
  • Agressieve, seksuele of religieuze dwanggedachten
  • Obsessie met symmetrie, tellen, ordenen of verzamelen.
29
Q

Morfodysfore stoornis

A

Cliënten met een morfodysfore stoornis hebben een stoornis in de lichaamsbeleving, zij ervaren
defecten en imperfecties in het uiterlijk en voelen zich lelijk. Deze defecten of imperfecties worden
niet door andere gezien. Cliënten hebben die drie tot acht uur per dag last van deze preoccupaties.

30
Q

wat is de verklaringsmodel van een obsessieve- compulsieve stoornis?

A
  • Erfelijkheid: ongeveer 60% van de gevallen.
  • opvoedingsstijl
    -stressvolle gebeurtenissen
  • Infecties met streptokokken in de
    kindertijd.
31
Q

Wat is het cortico-striataal circuit?

A

Een netwerk tussen verschillende zenuwknoppen in de
hersenen. Bij mensen met een compulsieve stoornis is er sprake van ontregeling. Na succesvolle behandeling of medicatie normaliseren deze afwijkingen.

32
Q

Wat is een behandeling voor een obsessieve-compulsieve stoornis?

A
  • Medicatie: SSRI’s (antidepressivum van een specifieke serotonineheropnameremmers) zijn de eerste keuze. Na
    ten tot twaalf weken wordt dit geëvalueerd.
  • Cognitieve gedragstherapie: Is vooral gericht op irrationele gedachten
33
Q

Worden cliënten met een obsessieve- compulsieve stoornis in de eerste of tweede lijn behandeld?

A

Normaal gesproken altijd in de tweede lijn. Een deel van de cliënten kan ambulant worden behandeld. Bij ernstige vormen, of als er spraken is van comorbiditeit is dag klinische of klinische behandeling noodzakelijk.

34
Q

Wanneer is er sprake van angststoornissen door gebruik van een middel?

A

De angstklachten zijn gerateerd aan het gebruik van
een middel, er ligt een verband tussen klachten en de stof. Belangrijke stoffen die een angststoornis
kunnen veroorzaken zijn: alcohol, cafeïne, drugs en medicatie. Het gebruik, maar ook plotseling
stoppen kan problemen veroorzaken.

35
Q

Angststoornis door een somatische aandoening

A

Er wordt gesproken van een angststoornis door somatische aandoening als de angstsymptomen
worden veroorzaakt door lichamelijke ziekte: Hartaandoeningen, hartritmestoornissen,
longaandoeningen, hormoonziekten of hersenaandoeningen zoals ziekte van Parkinson. Therapie
bestaat met name uit het behandelen van de somatische aandoening.

36
Q

Wat is somatisch?

A

Het betekent lichamelijk.

37
Q

Wat is de rol van de sociaal werker in de behandeling?

A

Behandeling van mensen met een angststoornis en/of obsessieve-compulsieve stoornis vraagt om
specifieke kennis en vaardigheden. Bij de behandeling werk je samen met gespecialiseerde
medewerkers.

38
Q

Wat is Cognitieve gedragstherapie?

A

Richt zich op het onderzoeken van het gedachtepatroon en de invloed van deze
gedachten. Door therapeutische methoden en technieken probeer je de gedachtegang te beïnvloeden.

39
Q

Wat is gedragstherapie?

A

o Richt zich op het veranderen van het probleemgedrag. De belangrijkste procedure is
exposure en responsie preventie.
o Exposure= blootstellen aan situaties die angst oproepen
o Vervolgens mag de cliënt geen handelingen doen die de angst doen zakken. Responspreventie

40
Q

Wat staat centraal in een gedragstherapeutische relatie?

A

Samenwerking tussen cliënt en hulpverlener staat centraal, het is een probleemgerichte aanpak.
Hulpverlener maakt gebruik van behandelmethoden waarmee de cliënt cognites, emotes en gedrag
kan wijzigen. De hulpverlener is empathisch, begrijpend, vriendelijk, niet-veroordelend en motveert
en steunt de cliënt. Cliënt wordt zoveel mogelijk deelgenoot van zijn eigen behandeling.

41
Q

Wat doet de hulpverlener bij een Angst inventarisatie?

A

Gedetailleerd alle klachten, vermijdingen en gedragingen in kaart brengen.
Cliënt moet een logboek bijhouden, dit kan zeer confronterend zijn. In deze fase bouw je een goede
werkrelatie op met de cliënt. Vervolgens maak je een angst hiërarchie: minst moeilijke situatie
bovenaan, moeilijkste situatie onderaan.

42
Q

Wat is Exposure

A

Exposure: Cliënt wordt blootgesteld aan angst oproepende situaties, waarbij veiligheidsgedrag en vermijding achterwegen wordt gelaten.

43
Q

Responspreventie

A

Nadat u zich in de angstwekkende situatie heeft begeven heeft u de neiging uw rustgevende dwanghandelingen uit te gaan voeren. Dat wordt eveneens stapsgewijs ‘afgeleerd’. Dit deel van de behandeling heet responspreventie.

44
Q

Taakconcentratie

A

De cliënt wordt geleerd om de naar binnen gerichte aandacht naar buiten te richten. De cliënt moet
zijn aandacht richten op zijn taak en niet op eigen lichamelijke sensaties en gedachten.

45
Q

Sociale vaardigheidstraining

A
Sociale vaardigheidstraining (SVT) wordt bij voorkeur in een groep gegeven. Doel: verwerven van
sociale vaardigheden, zoals luisteren, feedback geven. Deze vaardigheden worden geleerd en
geoefend door rollenspellen.
46
Q

Ontspanningsoefeningen

A

Doel: spanningsniveau verlagen doormiddel van verschillende methoden: Ontspannen door
ademhalingsoefeningen, bewustwording van spanning versus ontspanning. Oefeningen worden
geoefend met de sociaal werker, vervolgens alleen en dan kun je ze toepassen. Hulpverlener
stimuleert de cliënt tot oefenen.

47
Q

Wat zijn de drie belangrijke punten van een terugvalpreventieplan

A

Drie belangrijke punten uit het terugvalpreventieplan: 1. Risicofactoren.

  1. eerste signalen van een terugval
  2. wat te doen bij een terugval.
48
Q

Wat is belangrijk in de bejegening van met cliënten met een dwangstoornis?

A

De hulpverlener kan steun bieden, zonder mee te gaan in de dwangrituelen. De hulpverlener geef een niet-veroordelende houding, helderheid in de
communicatie is hierbij essentieel. Geef de cliënt niet het gevoel dat die vreemd of gek is, hoe bizar
en zinloos de handelingen ook zijn.

49
Q

Waaruit bestaat een dagbehandeling voor cliënten met een dwangstoornis?

A
  • farmacotherapie
  • cognitieve therapie
  • gedragstherapie.
    Deze behandelingen worden afzonderlijk, en in combinatie met elkaar gegeven.
  • medicatie kan helpen.
50
Q

Waarom moet het netwerk betrokken worden van iemand met een angststoornis?

A

Cliënten met een angststoornis doen een groot beroep op hun omgeving. Zij vragen veel bevestiging
voor hun dwanghandelingen en angsten. Ook kunnen zij heel dwingend zijn naar hun omgeving toe.

51
Q

Wat zijn de maatschappelijke gevolgen van dwang?

A

Vele situaties worden uit angst vermeden, of
men komt er door tijdgebrek niet meer aan toe; alle tijd gaat op aan de dwang. Bij cliënten met
uitgebreide dwang kan er een gevoel van leegte ontstaan als ze de dwanghandelingen aan het
afbouwen zijn, verleiding naar dwanghandelingen is dan er groot.

52
Q

Hoe herken en signaleer je een angststoornis en/of obsessieve compulsieve stoornis

A

o Extreem angstig reageren op een neutrale situatie
o Dwanghandelingen
o Uitvoeren van rituelen
o Claimend, dwingend of eisend gedrag
o Telkens dezelfde vraag stellen
o In paniek: boos, huilen, zweten, trillen, verstijven.

53
Q

DSM-5 classificatie paniekstoornis

A

A. Er zijn recidiverende, onverwachte paniekaanvallen.
B. Ten minste één van de aanvallen is (één maand of langer) gevolgd door één of beide van de
volgende aspecten:
1. Persisterend bezig zijn met bezorgdheid over nieuwe paniekaanvallen of de gevolgen
daarvan.
2. Een significante, maladaptieve gedragsverandering in samenhang met de aanvallen.

54
Q

DSM-5 classificatie sociale angststoornis

A

A. Uitgesproken vrees of angst voor één of meer situaties waarin de betrokkene sociaal moet
functioneren of iets moet presteren en waarbij de betrokkene te maken krijgt met onbekenden of
een mogelijk kritische beoordeling door anderen.
B. Blootstelling aan de gevreesde sociale situatie lokt bijna zonder uitzondering een onmiddellijke
angstreactie uit. De betrokkene is zich ervan bewust dat zijn angst overdreven is en de fobische
situatie wordt vermeden of doorstaan met intense angst.
C. De sociale situaties roepen bijna altijd angst of vrees op.
D. De sociale situaties worden actief vermeden.
E. De angst of vrees duurt minimaal 6 maanden.
F. De fobie veroorzaakt klinisch belangrijk lijden of beperkingen van het functioneren

55
Q

DSM-5 classificatie gegeneraliseerde angststoornis

A

A. Excessieve angst en bezorgdheid, die gedurende minimaal 6 maanden vaker wel dan niet aanwezig
zijn, en betrekking hebben op een aantal gebeurtenissen of activiteiten.
B. De betrokkene vindt het moeilijk de bezorgdheid onder controle te houden.
C. De angst en bezorgdheid gaat samen met 3 of meer van de volgende 6 symptomen: rusteloosheid,
snel vermoeid zijn, moeite zich te concentreren, prikkelbaarheid, spierspanning, slaapstoornis.
D. De angst, bezorgdheid of lichamelijke symptomen veroorzaken klinisch belangrijk lijden of
beperkingen van het functioneren.

56
Q

DSM-5 classificatie specifieke fobie

A

A. Uitgesproken angst of vrees voor een specifiek object of een specifieke situatie.
B. Het object van de fobie of de fobische situatie roept bijna altijd onmiddellijk angst of vrees op.
C. Het object van de fobie of de fobische situatie wordt actief vermeden of alleen verdragen met
intense angst.
D. De angst of vrees is persisterend en duurt meestal 6 maanden of langer.
E. De fobie veroorzaakt klinisch belangrijk lijden of beperkingen van het functioneren.

57
Q

Criteria DSM-5 van obsessieve-compulsieve stoornis

A

A. Aanwezigheid van obsessie, compulsie of beide.
B. De obsessies of compulsies nemen meer dan een uur per dag in beslag of veroorzaken klinisch
belangrijk lijden of beperkingen van het functioneren.

58
Q

Criteria DSM-5 morfodysfore stoornis

A

A. Preoccupatie met 1 of meer vermeende misvormingen of onvolkomenheden in het uiterlijk die
door anderen als niet of nauwelijks waarneembaar worden beschouwd.
B. Op een bepaald moment tijden het beloop van de stoornis heeft de betrokkene in reactie op de
ongerustheid over het uiterlijk repetitieve handelingen verricht (zoals zichzelf controleren in de
spiegel etc) of psychische activiteiten uitgevoerd (zoals zichzelf vergelijken met anderen).
C. De preoccupatie veroorzaakt klinisch significante lijdensdruk of beperkingen in het sociale of
beroepsmatig functioneren of in het functioneren op andere belangrijke terreinen.

59
Q

Exposure en respondentie

A

Als de inventarisatie en angsthïerarchie zijn gemaakt kunnen de exposure en respondentie beginnen.
Er wordt begonnen bij de minst moeilijke. Tijdens het oefenen kan de hulpverlener het ook
voordoen. Dit wordt ‘modeling’ genoemd.

60
Q

Gedragsexperiment

A

Dit is een ander onderdeel van de behandeling. Het is een combinatie van cognitieve gedragstherapie
en exposure. Hierbij gaan ze in de werkelijke situatie toetsen of de angstige cognitie uitkomt.

61
Q

Taakconcentratie

A

Hierbij wordt de cliënt geleerd om de naar binnen gerichte aandacht naar buiten te richten. Het is de
bedoeling dat de cliënt zijn aandacht op de taak richt in plaats van op de eigen lichamelijke sensaties.

62
Q

Sociale vaardigheidstraining

A

Wordt bij voorkeur in een groep gegeven. Het heeft als doel het verwerven van sociale vaardigheden
zoals luisteren, feedback geven en krijgen, grenzen aangeven etc. Hiermee kan de autonomie en de
assertiviteit vergroot worden.

63
Q

Ontspanningsoefeningen

A

Kunnen worden aangeleerd tijdens de behandelingen en hebben als doel het spanningsniveau te
verlagen

64
Q

Cognitieve therapie

A

Tijdens de behandeling wordt als eerste uitleg gegeven over het verbandtussen automatische
gedachten en gevoelens aan de hand van voorbeelden van de cliënt. Vervolgens worden cognities
met betrekking tot de angst oproepende situatie opgespaard. Deze cognities kunnen op
verschillende manieren worden bewerkt. De volgende uitdagingstechnieken zijn bij mensen met een
sociale fobie bruikbaar:
- Bepalen van de kans dat de gevreesde situatie zal optreden (kansberekening)
- Wijzen op het verschil tussen zwart-witdenken en dimensioneel denken
- Bespreken van de ‘dubbele standaard’
- Opstellen van de kosten-batenanalyse
- Toetsen van de gedachten in de praktijk (gedragsexperiment)

65
Q

Terugvalpreventieplan

A

Hierin staan de risicofactoren, de eerste signalen van een terugval en wat te doen bij een terugval.

66
Q

Traumabehandeling

A

Emotionele lading wordt minder.