week 1 (flitszinnen) (N→D) Flashcards
1
Q
We waren in mei in Berlijn.
A
Wir waren im Mai in Berlin.
2
Q
voor mijn bedrijf
A
für meine Firma
3
Q
Excuseer me, a.u.b.
A
Entschuldigen Sie, bitte
4
Q
Ik werk bij Land Rover.
A
Ich arbeite bei Land Rover.
5
Q
We hebben nu vakantie.
A
Wir haben jetzt Ferien.
6
Q
Komt uw uit Brugge?
A
Sind Sie aus Brugge?
7
Q
Wij komen uit Rotterdam.
A
Wir sind aus Rotterdam.
8
Q
Ik was bij Shell.
A
Ich war bei Shell.
9
Q
Ze heeft een vriendin.
A
Sie hat eine Freundin.
10
Q
We vliegen naar Mallorca.
A
Wir fliegen nach Mallorca.