W1 - Goedaardige aandoeningen van slokdarm en maag Flashcards

1
Q

Wat is dit? Is het normaal?

A

Ja, normale oesofagus manometrie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is dit? Is het normaal?

A

Nee, manometrie van achalasie van oesofagus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat voor soort gastritis? Hoe zie je dat?

A

Chronisch actieve gastritis, meer ronde kernen = meer lymfocyten, plasmacellen = chronische ontsteking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat voor soort gastritis?

A

Virale gastritis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat voor soort gastritis?

A

H pylori

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat voor soort gastritis?

A

H pylori

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat voor soort gastritis? Waar? Hoe zie je dat?

A

Auto-immuun, corpus, atrofie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat voor soort gastritis? Waar? Hoe zie je dat?

A

Auto-immuun, corpus, atrofie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat voor soort gastritis? Waar? Hoe zie je dat?

A

Auto-immuun, antrum, geen atrofie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat voor een probleem (motiliteit of mechanisch) is achalasie van de slokdarm?

A

Motiliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat voor een probleem (motiliteit of mechanisch) is sclerodermie van de slokdarm?

A

Motiliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat voor een probleem (motiliteit of mechanisch) is slokdarmspasmen?

A

Motiliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat voor een probleem (motiliteit of mechanisch) is eosinofiele oesofagitis?

A

Motiliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat voor een probleem (motiliteit of mechanisch) is reflux?

A

Motiliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat voor een probleem (motiliteit of mechanisch) is een peptische stenose van de slokdarm?

A

Mechanisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat voor een probleem (motiliteit of mechanisch) is een maligniteit van de slokdarm?

A

Mechanisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Bij welk soort voedsel (vloeibaar/vast) zijn er problemen bij mechanische problemen van de slokdarm?

A

Vast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Bij welk soort voedsel (vloeibaar/vast) zijn er problemen bij motiliteitsproblemen van de slokdarm?

A

Beide, vloeibaar en vast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is de oorzaak van het probleem bij slokdarmachalasie?

A

De onderste oesofagussfincter zit dicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welk van de oesofagusziektes passen de volgende symptomen bij: minder slokdarmcontracties, minder relaxatie onderste slokdarmsfincter, passageklachten bij vloeibaar & vast voedsel, regurgitaties, aspiratie van voedsel

A

Oesofagus achalasie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is het aangewezen aanvullende onderzoek bij oesofagus achalasie?

A

Slokdarm manometrie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is er te zien bij oesofagus achalasie bij afwijkende manometrie? Beschrijf.

A

In plaats van een lijn met geringe roodheid is er een blok met veel roodheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is een definitieve behandeling voor oesofagus achalasie?

A

Myometrie/POEM operatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat zijn herhalende behandelopties voor oesofagus achalasie? (2)

A

Botox, pneumodilatatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is het probleem bij sclerodermie van de oesofagus?

A

Het spierweefsel fibroseert/fibrose van spierweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Bij welk van de oesofagusziektes passen de volgende symptomen: minder peristaltiek, minder LES-druk

A

Sclerodermie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Bij welk van de oesofagusziektes passen de volgende symptomen: diffuse contracties met hoge amplitude, geen peristaltiek, pijn

A

Slokdarmspasmen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is de behandeling van oesofagusspasmen?

A

Nifedipine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat is de behandeling van oesofagusspasmen met reflux?

A

Start PPI

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat is de behandeling van eosinofiele oesofagitis?

A

Start topicale steroïden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Bij welk van de oesofagusziektes passen de volgende symptomen bij een jongen van 13: allergische reacties, moeilijkheid bij slikken, voedselbrok zit vast

A

Eosinofiele oesofagitis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat is dysfagie?

A

Moeilijkheid met slikken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat is impactie bij slokdarm?

A

Voedselbrok zit vast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Bij welk van de oesofagusziektes passen de volgende symptomen: zuurbranden retrosternaal/epigastrico na de maaltijd, pijn op de borst, astma, laryngitis, tand-erosie

A

Reflux

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat zijn de mogelijke oorzaken van reflux? (3)

A

Minder bescherming van slokdarmklaring, verminderde LES functie, minder maagontlediging

36
Q

Waardoor kan er sprake zijn van minder bescherming van slokdarmklaring? (5)

A

HCO3- van speeksel, minder peristaltiek, zwaartekracht, sclerodermie, bedlegerigheid

37
Q

Waardoor kan er sprake zijn van verminderde LES functie?

A

Hernia diafragmatica

38
Q

Waardoor kan er sprake zijn van minder maagontlediging? (5)

A

Verminderde motiliteit, obstructie, tumor, ontsteking, littekens

39
Q

Wat is het aangewezen onderzoek bij reflux bij iemand van 44 jaar?

A

Proefbehandeling van protonpompremmer en H2 receptor antagonist

40
Q

Wat is het aangewezen onderzoek bij reflux bij iemand van 46 jaar?

A

Endoscopie

41
Q

Wat zijn de alarmsymptomen bij reflux door tumor? (2)

A

Eten wat niet goed zakt/passageklachten, gewichtsverlies

42
Q

Wat is de gouden standaard onderzoek bij reflux?

A

Ph-metrie

43
Q

Waar of niet waar: bij ph-metrie wordt alleen zuur gemeten

A

Waar

44
Q

Waar of niet waar: bij impedantie-onderzoek wordt zowel zuur als niet zuur gemeten

A

Waar

45
Q

Wat is de aangewezen eerste therapie bij refluxklachten? (2)

A

Start protonpompremmer, start H2 receptor antagonist

46
Q

Wanneer is anti-refluxchirurgie aangewezen? (2)

A

Bij falen medicatie, bij hernia diafragmatica

47
Q

In een normale, foveolaire laag van de maag zijn er geen histologische verschillen te zien in het corpus, antrum, of fundus van de maag. Waar of niet?

A

Waar

48
Q

In welke laag van de maag zit er slijmvormend epitheel?

A

Foveolaire laag

49
Q

Welke laag van de maag is de beschermende laag voor de maag zelf?

A

Foveolaire laag

50
Q

In welke laag van de maag zitten pariëtale cellen?

A

Glandulaire laag

51
Q

In welke lagen van de maag zitten klierbuisjes? (2)

A

Foveolaire laag, glandulaire laag

52
Q

Wat maken pariëtale cellen van de maag? (2)

A

HCl (maagzuur) en Intrinsic factor

53
Q

In welke laag van de maag zitten hoofdcellen?

A

Glandulaire laag

54
Q

Wat maken hoofdcellen?

A

Pepsinogeen

55
Q

Tot wat wordt pepsinogeen afgebroken en wanneer? (1,1)

A

Pepsine, bij aanraking met zuur

56
Q

In een normale, glandulaire laag van de maag zijn er geen histologische verschillen te zien in het corpus, antrum, of fundus van de maag. Waar or niet?

A

Niet waar, er zijn minder pariëtale cellen en vrijwel geen hoofdcellen in het antrum, en er zijn alleen in het antrum G-cellen (dus niet in het corpus)

57
Q

In welke laag van de maag zitten G-cellen?

A

Glandulaire maag

58
Q

Wat maken G-cellen?

A

Gastrine

59
Q

Wat zijn de drie lagen van de maag? (3)

A

Foveolair, glandulair, muscularis mucosae

60
Q

Waarom is intrinsic factor belangrijk?

A

Vit B12 opname

61
Q

Waardoor lost de maag niet op? (2)

A

Door secretie bicarbonaat en mucus

62
Q

Wat voor een maagprobleem (non-mucosaal of mucosaal) is gastroparese?

A

Non-mucosaal

63
Q

Wat is gastroparese?

A

Vertraagde maagontlediging

64
Q

Wat voor een maagprobleem (non-mucosaal of mucosaal) is functionele dyspepsie?

A

Non-mucosaal

65
Q

Wat voor een maagprobleem (non-mucosaal of mucosaal) zijn motiliteitsafwijkingen?

A

Non-mucosaal

66
Q

Wat voor een maagprobleem (non-mucosaal of mucosaal) is gastritis?

A

Mucosaal

67
Q

Wat voor een maagprobleem (non-mucosaal of mucosaal) is gastropathie?

A

Mucosaal

68
Q

Wat voor een maagprobleem (non-mucosaal of mucosaal) zijn peptische ulcera?

A

Mucosaal

69
Q

Wat zijn de verschillende oorzaken van gastritis? (5)

A

H. Pylori, Auto-immuun, Viraal, Crohn, Ménétrier

70
Q

Wat is een ménétriermaag?

A

Reuzenplooimaag

71
Q

Wat voor soort bacterie (gramneg/pos) is H. pylori?

A

Gramneg

72
Q

Bij welk maagprobleem horen de volgende symptomen: Pijn, anorexie, gevoel van snel vol zijn, ijzergebrek anemie, ulcera, of geen klachten

A

H. Pylori gastritis

73
Q

Welke soort gastritis is het als er bruin te zien is aan de oppervlakte met kronkelige lijntjes van de plooien?

A

H. Pylori

74
Q

Waardoor komt auto-immuun gastritis (2)

A

Antilichamen tegen pariëtale cellen en/of intrinsic factor

75
Q

Bij welk maagprobleem horen de volgende symptomen bij iemand uit Noorwegen: anemie door verminderde opname B12, koorts

A

Auto-immuun gastritis

76
Q

Bij auto-immuungastritis is er sprake van een oppervlakkige ontsteking, waar of niet waar?

A

Niet waar, er is sprake van een glandulaire (diepe) ontsteking

77
Q

Welk gedeelte van de maag blijft vaak gespaard door auto-immuungastritis? Waarom? (1,1)

A

Antrum, hier zitten minder/geen pariëtale cellen en er is hierdoor minder/geen uitscheiding intrinsic factor

78
Q

Waarom is er neuro-endocriene cel hyperplasie (meer G-cellen) bij auto-immuun gastritis?

A

Omdat pariëtale cellen geen zuur maken

79
Q

Wat is het gevolg van neuro-endocriene (G-cel) hyperplasie bij auto-immuun gastritis?

A

Tumorvorming

80
Q

Wat is het aangewezen onderzoek bij auto-immuungastritis?

A

Biopt uit corpus maag

81
Q

Wat zijn complicaties van auto-immuungastritis? (1)

A

Tumor

82
Q

Wat is er op het histologische beeld te zien bij auto-immuungastritis? (2)

A

Atrofie, cellen vormen bubbels

83
Q

Wat is er op het histologische beeld te zien bij virale gastritis?

A

Dikke klonten van kernen in het weefsel

84
Q

Bij welk soort maagprobleem horen de volgende symptomen bij een pijnstilling-verslaafde alcoholist: stuwing van vocht in de benen/oedeem, galproblemen

A

Gastropathie

85
Q
A