Voc Atelier 2.1 Flashcards
1
Q
overlijden
A
décéder
2
Q
een gebouw
A
un bâtiment
3
Q
het vet
A
la graisse
4
Q
een klungel
A
un minus
5
Q
het voedsel
A
la nourriture
6
Q
een zwaarlijvige
A
un obèse
7
Q
een zwaarlijvigheid
A
une obésité
8
Q
een verlies
A
une perte
9
Q
een gewicht
A
un poids
10
Q
een druk
A
une pression
11
Q
een melkproduct
A
un produit latier
12
Q
een zorg
A
un souci
13
Q
een groepssport
A
un sport d’équipe
14
Q
zoetigheden
A
des sucreries
15
Q
en overgewicht
A
un surpoids
16
Q
een wilskracht, wil
A
une volonté
17
Q
beangstigend
A
angoissant
18
Q
eigen
A
propre
19
Q
om het even wat
A
n’importe quoi
20
Q
neiging hebben tot
A
avoir tendance à
21
Q
samenstellen
A
composer
22
Q
bevatten
A
contenir
23
Q
ontmoedigen
A
décourager
24
Q
knabbelen
A
grignoter
25
dikker worden
grossir
26
vechten tegen, bestrijden
lutter contre
27
vermageren
maigrir
28
spotten met
se moquer de
29
zich iets ontzeggen
se priver d
30
herbeginnen
recommencer
31
afzien van
renoncer à
32
behandelen als, noemen
traiter de
33
in werkelijkheid
en réalité
34
per se, noodzakelijkerwijs
forcément
35
ten alle prijze
à tout prix
36
de eetlust benemen
couper l'appétit
37
rammelen van de honger
crever de faim
38
goed in z'n vel zitten, zich goed voelen
être bien dans sa peau
39
in vorm zijn
être en forme
40
zich zorgen maken
se faire de souci
41
op maat
sur mesure
42
een kaap, koers
un cap
43
een vicieuze cirkel
un cercle vicieux
44
een diëtist
un diététicien
45
de fast-food
le fast-food
46
een kinesist
un kiné
47
een limiet
une limite
48
een pompelmoes
un pamplemousse
49
een psycholoog
une psychologue
50
een dieet
un régime
51
ingewikkeld
compliqué
52
vervelend
embêtant
53
indrukwekkend
impressionnant
54
gespecialiseerd
spécialisé
55
in de war sturen, ontregelen
désorganiser
56
riskeren
risquer
57
discreet
discrètement