Voc Atelier 2.1 Flashcards
1
Q
overlijden
A
décéder
2
Q
een gebouw
A
un bâtiment
3
Q
het vet
A
la graisse
4
Q
een klungel
A
un minus
5
Q
het voedsel
A
la nourriture
6
Q
een zwaarlijvige
A
un obèse
7
Q
een zwaarlijvigheid
A
une obésité
8
Q
een verlies
A
une perte
9
Q
een gewicht
A
un poids
10
Q
een druk
A
une pression
11
Q
een melkproduct
A
un produit latier
12
Q
een zorg
A
un souci
13
Q
een groepssport
A
un sport d’équipe
14
Q
zoetigheden
A
des sucreries
15
Q
en overgewicht
A
un surpoids
16
Q
een wilskracht, wil
A
une volonté
17
Q
beangstigend
A
angoissant
18
Q
eigen
A
propre
19
Q
om het even wat
A
n’importe quoi
20
Q
neiging hebben tot
A
avoir tendance à
21
Q
samenstellen
A
composer
22
Q
bevatten
A
contenir