Virussen Flashcards
1
Q
Host range
A
Types van geïnfecteerde organisme
2
Q
Weefseltropisme
A
Types van geïnfecteerde cellen
3
Q
Polymorf
A
Geen symmetrie
4
Q
Positieve strand RNA virus
A
Codeert normaal voor eiwit
5
Q
Negatieve strand RNA virus
A
Codeert zelf niet voor eiwit, enkel het RNA complement doet dat»_space; vooral moet replicate aanwezig zijn
6
Q
Fagen
A
Virussen die bacteria infecteren
7
Q
Lytische cyclus (fagen)
A
Virus doodt de gastheercel
Is virulent
8
Q
Lysogene cyclus (fagen)
A
Virus incorporeert in het genoom van de cel
9
Q
Conversie
A
Profaag wijzigt genetische code van de bacterie waardoor de eigenschappen ook veranderen
10
Q
Inductie
A
Switch van Lysogene naar Lytische cyclus
11
Q
Viroids
A
Kleine naakte moleculen van circulair RNA
Veroorzaken ziekte in planten