VGT vragen mbt Interne Geneeskunde Flashcards

1
Q

Het ECG van een man met pijn op de borst toont diffuse ST-segment elevaties. Welke bijkomende afwijking wordt het waarschijnlijkst gezien bij het lichamelijk onderzoek?

A

Diffuse ST-segment elevatie past bij een pericarditis, hetgeen vaak gepaard gaat met pericardwrijven.

Een pericarditis kan gecompliceerd raken en een harttamponade veroorzaken, door de ophoping van vocht in het pericard. Dit zou dan kunnen leiden tot een pulsus paradoxus, maar de kans daarop is minder groot.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

pulsus paradoxus

A

gecompliceerde pericarditis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Bij de cardiologie zie je een patiënt met een een hoge polsdruk. Welke klepafwijking is het meest waarschijnlijk de oorzaak hiervan?

A

Aortaklepinsufficiëntie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Afhankelijk van uit welke cellen kanker ontstaat, zal de kanker een bepaalde voorkeur voor metastasen hebben. Botmetastasen zien we het minst frequent bij:

A

Coloncarcinoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

De huisarts ziet een vrouw van 70 jaar die komt vanwege palpitaties sinds 1 maand, die niet continu aanwezig zijn. Op het ECG wordt atriumfibrilleren vastgesteld. Welk medicijn moet de huisarts nu zeker starten?

A

Rivaroxaban

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Spirometrisch onderzoek bij een patiënt met dyspnoeklachten toont een Tiffeneau Index van 0,85. Deze verandert niet bij toediening van salbutamol. denk je aan astma of COPD?

A

Geen van beide

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de eerste afwijking die men ziet bij een acuut myocardinfarct?

A

Spitse T-toppen (hyperacute T-toppen)
ST-elevatie
T-top inversie (na uren-dagen)
Q-golven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Een vrouw van 68 jaar komt bij de huisarts voor controle van haar diabetes mellitus type 2. Zij krijgt metformine monotherapie, die is 6 maanden geleden opgehoogd van 500mg 1dd naar 500mg 3dd. Bij deze dosis heeft ze vaker last van hoofdpijn, maar het is nog maar net draaglijk. Haar nuchtere glucose is nu 6,0 mmol/L en haar HbA1c-waarde is nu 57 mmol/mol. Wat is nu het meest gepaste beleid ten aanzien van de medicamenteuze behandeling voor haar suikerregulatie?

A

Toevoegen van gliclazide mga 80mg 1dd naast metformine 500mg 3dd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

De HbA1c-streefwaarde voor alle patiënten met diabetes mellitus type 2 jonger dan 70 jaar of met monotherapie metformine (ongeacht ziekteduur) is

A

≤ 53 mmol/mol.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

De maximum dagdosering van metformine is

A

3000mg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

De tweede medicamenteuze stap bij behandeling van diabetes mellitus type 2 is

A

toevoegen van gliclazide mga (met gereguleerde afgifte) 80mg 1dd, naast metformine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

De hyperprolactineime die bij een mannelijke patiënt van 39 jaar is vastgesteld, blijkt te berusten op een prolactinoom. Welk verschijnsel past bij een overmaat aan prolactine bij mannen?

A

Toename borstomvang

Gynaecomastie is een van de kenmerken van hyperprolactinemie bij mannen. Een ander belangrijk kenmerk is impotentie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke vorm van myocardhypertrofie wordt gezien bij een patiënt met een geïsoleerde aortaklepstenose?

A

Concentrische hypertrofie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Bij welke hemoglobinopathie is er een sterk verminderde of geheel afwezige synthese van bètaketens van het hemoglobinemolecuul?

A

Thalassemie is een kwantitatief defect van hemoglobine (verminderde hoeveelheid bètaketens),

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Bij welke hemoglobinopathie is er een sterk verminderde en afwijkende vorm van bètaketens van het hemoglobinemolecuul?

A

sikkelcelziekte een kwalitatief defect is van hemoglobine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is een mogelijke complicatie bij diabetes mellitus?

A

Charcot voet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

De internist doet diagnostiek naar hyperandrogenisme bij een 25-jarige vrouw die zich presenteert met recentelijk ontstane hirsutisme. Uit het labonderzoek komt naar voren: verhoogd testosteron en verhoogd DHEA. Ter hoogte van welk orgaan ligt de oorzaak van het hyperandrogenisme het meest waarschijnlijk?

A

Bijnier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

De huisarts gaat een 33-jarige man uit Ghana behandelen met antihypertensiva in verband met hypertensie. Welk middel is de eerste keus?

A

Negroïden hebben een zwakker RAAS, net als ouderen. Daarom is bij hen de eerste keus een calciumantagonist of thiazidediureticum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Een 44-jarige vrouw heeft een ijzergebreksanemie ten gevolge van menorragie. Wat is de grenswaarde van het Hb waaronder het aangewezen is om een bloedtransfusie te geven?

A

< 4.0 mmol/L

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Een patiënte komt binnen met vermoedelijk een Addisonse crise. Wat verwacht men ten aanzien van haar natrium- en kaliumconcentraties in het bloed?

A

Hyponatriëmie en hyperkaliëmie

Bij de ziekte van Addison is sprake van hypocortisolisme en hypoaldosteronisme. Aldosteron zorgt voor natriumreabsorptie en kaliumexcretie doordat het Na+/K+ uitwisselaars stimuleert aan de apicale zijde van de distale tubulus en verzamelbuizen van de nefron. Omdat aldosteron te laag is bij Addison, verwachten we dus natriumexcretie en kaliumreabsorptie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Erythema palmare en spider naevi passen bij welk klinisch beeld?

A

Leverfalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Gebruik van een mirenaspiraal, is dit een risicofactor voor DVT?

A

Nee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat verwacht men ten aanzien van de natrium- en kaliumconcentraties bij een syndroom van Cushing?

A

Hypernatriëmie en hypokaliëmie
Bij Cushing is sprake van hypercortisolisme en hyperaldosteronisme. Cortisol heeft ook een deels mineralocorticoïd effect. Aldosteron zorgt voor natriumreabsorptie en kaliumexcretie doordat het Na+/K+ uitwisselaars stimuleert aan de apicale zijde van de distale tubulus en verzamelbuizen van de nefron. Omdat aldosteron te hoog is bij Cushing, verwachten we dus natriumreabsorptie en kaliumexcretie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

ndien een vrouw van 30 jaar oud lijdt aan secundaire hypertensie op basis van een stenose van de a. renalis, wat is dan de meest waarschijnlijke oorzaak van deze stenose?

A

Fibromusculaire dysplasie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Welke huidafwijking is geassocieerd met coeliakie?

A

Dermatitis herpetiformis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Bij een patiënt met een nierinsufficiëntie wordt een sterk verlaagde fractionele natriumexcretie gezien. Voor welke etiologie van nierinsufficiëntie pleit dit?

A

Prerenaal

27
Q

Pseudopoliepen passen bij welke vorm van IBD?

A

Colitis ulcerosa

28
Q

Een 61-jarige man heeft na een periode van tijdelijke immobilisatie een trombobosebeen links gekregen. Hij gebruikt hiervoor een directe orale anticoagulant (DOAC). Hij heeft nooit eerder trombose of embolieën gehad. Hoe lang moet deze antistollingstherapie voor een trombosebeen (zonder verdere complicaties) minimaal worden voortgezet?

A

3 maanden

Bij diep-veneuze trombosen (DVT) en longembolieën (LE) maakt men onderscheid tussen een uitgelokte en niet-uitgelokte soort. De uitgelokte (ook wel secundaire) DVT/LE wordt behandeld met een duur van 3 maanden, terwijl de niet-uitgelokte (ook wel idiopathische) DVT/LE wordt behandeld voor 6 maanden. Deze hebben een hoger recidiefkans en worden dus langer behandeld (6 maanden).

Men spreekt van ‘uitgelokte DVT/LE’ wanneer er sprake is van uitlokkende risicofactoren. Dat zijn hoofdzakelijk: oestrogeengebruik (anticonceptiepil), immobilisatie, lange vliegreis (> 12 uur), trauma, recente operatie, maligniteit, zwangerschap/kraambed. Bij afwezigheid van deze risicofactoren, noemt men het dus een ‘niet-uitgelokte DVT/LE’.

29
Q

Je vermoedt een 55-jarige patiënt op Cushing vanwege de aanwezigheid van een full moon face en buffalo hump met verhoogde infectiegevoeligheid de afgelopen maanden. In het bloed zie je verhoogd cortisol en verhoogd ACTH. Hij gebruikt geen corticosteroïden. Van welke Cushing is nu het meest waarschijnlijk sprake?

A

SEcundaire cushing

Bij een primaire Cushing ligt het probleem in de bijnier, waardoor de hypothalamus en hypofyse, respectievelijk, minder CRH en ACTH uitscheiden, vanwege negatieve feedback loops. Bij secundaire Cushing ligt het probleem in de hypothalamus/hypofyse, hierdoor zal er tevens verhoogd ACTH of CRH zijn. Iatrogene Cushing kan enkel ontstaan als men langdurig corticosteroïden gebruikt.

30
Q

Wat is de meest voorkomende vorm van anemie?

A

IJzergebreksanemie

31
Q

Welk huidbeeld is typisch bij de ziekte van Lyme?

A

Erythema migrans

32
Q

Stenose van welke coronaire is het vaakst verantwoordelijk voor een onderwandinfarct?

A

A. coronaria dextra

33
Q

Twee ouders die beide gezond zijn hebben al een kindje met fenylketonurie (PKU). Hoe groot is de kans dat hun tweede kind ook PKU heeft?

A

25%
PKU is een autosomaal recessieve aandoening. Indien beide ouders drager zijn, zal ieder kind van dit ouderpaar 25% kans op PKU hebben.

34
Q

Een 62-jarige man blijkt een prostaatcarcinoom te hebben. Als hij hematogene metastasen heeft of krijgt, dan bevinden die zich het meest waarschijnlijk in:

A

het skelet

35
Q

Welke typen kanker metastaseren vaak naar bot?

A

Prostaat, long, mamma en melanoom

36
Q

Acute longbloedingen zijn vrijwel altijd afkomstig uit de:

A
Bronchiale circulatie (aa. bronchiales)
Longbloedingen zijn vrijwel altijd afkomstig uit de bronchiale circulatie en kunnen worden gestopt door de aa. bronchiales, tijdens een katheterisatieprocedure, te emboliseren door kunststofmateriaal in de vaten te brengen.
37
Q

Een 33-jarige vrouw presenteert zich vanwege petechiën. Zij blijkt een trombocytengetal van 20 x 109/L te hebben en de arts denkt aan een immuungemedieerde trombocytopenie (ITP). Welk aanvullend onderzoek is niet standaard geïndiceerd bij het stellen van de diagnose?

A

d-dimeer

38
Q

Vereiste lab-onderzoeken bij het stellen van de diagnose ITP zijn:

A
  1. Volledig bloedbeeld, beoordeling perifeer bloeduitstrijkje (pseudotrombocytopenie,
    fragmentocyten) , trombopoïetine, AB0/Rhesus, aPPT/PT
  2. Uitgebreide chemie, immuunglobulines (met name IgA-deficiëntie), virale serologie (hiv, hepatitis C)
  3. Zwangerschapstest
  4. H. pylori (ademtest of fecesantigeen)
39
Q

Je hebt het vermoeden van een spondylodiscitis bij een 47-jarige man die zich presenteert met koorts, rugpijn en kloppijn over L5-S1. Welk beeldvormend onderzoek is het meest aangewezen om deze diagnose te bevestigen?

A

MRI-scan

40
Q

Een 75-jarige vrouw overlijdt aan acute hartdood enkele uren nadat zij een myocardinfarct heeft doorgemaakt. Wat is in dit stadium de meest voorkomende oorzaak van acute hartdood?

A

Hartritmestoornis
In het initiële stadium (á 12 uur na het MI) is een hartritmestoornis de meest voorkomende complicatie die tevens tot acute hartdood kan leiden. In de dagen die erop volgen zijn hartfalen en harttamponade belangrijke complicaties.

41
Q

Welk hormoon is verhoogd bij het syndroom van Conn?

A

Aldosteron

42
Q

Welk bloedgas verwacht men in de acute fase van een longembolie?

A

Verhoogde pH, verlaagd pCO2, normaal HCO3-

Het gaat hier om de acute fase, waarin de patiënt van de schrik hyperventileert en dus hypocapnisch raakt, met daarbij een (paradoxaal) verhoogde pH. HCO3- is normaal, omdat er nog geen tijd is voor compensatie.

43
Q

Een neef en nicht van elkaar krijgen samen een kind. Hun gezamenlijke opa is drager van het cystisch fibrose allel, hun oma is genotypisch normaal. Ook de aangetrouwde familieleden zijn genotypisch normaal. Wat is de kans dat het kind cystisch fibrose krijgt?

A

1/64

Zie stamboom hieronder. Opa is drager. Oma is dat niet. Hun kinderen hebben dus 1/2 kans op dragerschap. Hun kinderen (de neef en nicht) hebben op hun beurt dan 1/4 kans op dragerschap. Aangetrouwde familieleden hebben geen dragerschap. In het geval dat neef en nicht beiden drager zijn, zal 1/4 van hun kinderen werkelijk CF hebben (want CF is autosomaal recessief), zie tabel hieronder. Netto is de kans op CF bij het kind dus 1/4 * 1/4 * 1/4 = 1/64.

44
Q

Een zelfstandig wonende 81-jarige man heeft valangst nadat hij eenmaal gevallen is in het afgelopen jaar, waardoor hij minder uit huis komt. Welke risicofactor is de meest bijdragende voorspeller van toekomstig vallen bij deze patiënt?

A

Eerdere val
Er is nog onvoldoende bewijs dat valangst een onafhankelijke en significante risicofactor voor vallen is. Ook zijn er geen aanwijzingen dat afname van valangst leidt tot valreductie. De relatie van valangst met vallen lijkt een afgeleide te zijn (bijv. valangst leidt tot minder bewegen, hetgeen leidt tot hoger valrisico). Een eerdere val daarentegen geeft wel een verhoogd risico op toekomstig vallen (OR 1,2-3,3). Dit risico wordt tevens hoger naarmate het aantal eerdere vallen groter is.

De incidentie van vallen neemt toe met de leeftijd. Dit betekent echter niet noodzakelijkerwijs dat leeftijd een onafhankelijke risicofactor is voor vallen. Leeftijd is een afspiegeling van factoren die veranderen tijdens de levensloop (zoals hormoonspiegels, mobiliteit en geheugen). Uit de meeste onderzoeken bleek leeftijd inderdaad niet geassocieerd te zijn met vallen als er werd gecorrigeerd voor andere factoren.

45
Q

Coeliakie heeft specifieke histologische kenmerken. Eén daarvan is de vlokatrofie. Welk histologisch kenmerk past nog meer bij coeliakie?

A

Elongatie van crypten

46
Q

Een jongeman van 16 jaar komt op de huisartsenpost in verband met toenemende klachten van vermoeidheid, polydipsie, polyurie en xerostomie de afgelopen weken. De huisarts prikt de glucose en ziet een hyperglykemie: niet-nuchtere glucose van 27 mmol/L. Hij is een sportieve jongen met een BMI van 19 kg/m2. Van zijn vaders kant zijn er meerdere familieleden bekend met diabetes mellitus: zijn vader zelf, zijn nicht, zijn oom en zijn opa zijn alle bekend met suikerziekte. Welke diagnose is nu het meest aannemelijk?

A

Maturity-onset diabetes of the young (MODY)

De lage BMI en jonge leeftijd passen bij zowel type 1 als MODY. An sich pleiten ze meer voor een diabetes mellitus type 1 aangezien type 1 vaker voorkomt. Echter, samen met de zeer suggestieve familieanamnese van de vaders kant, lijkt sprake te zijn van een monogenetische autosomaal dominante patroon, hetgeen past bij MODY

47
Q

Wat verwacht men ten aanzien van de natriumconcentratie in de urine bij een syndrome of inappropriate ADH secretion (SIADH)?

A

Bij SIADH is er een overmaat aan antidiuretisch hormoon (ADH). Daardoor wordt er in de verzamelbuizen meer vrij water (water zonder Na+) gereabsorbeerd. Dit leidt ertoe dat de natriumconcentratie in de urine relatief hoog is.

Diabetes insipidus is in zekere zin de tegenhanger van SIADH. Bij diabetes insipidus is er te weinig ADH (of te weinig effect van ADH), hetgeen leidt tot relatief lage natriumconcentraties in de urine. Diabetes insipidus kan centraal of nefrogeen zijn.

48
Q

Het effect van roken verschilt bij colitis ulcerosa en de ziekte van Crohn. Bij welke van de twee heeft roken een beschermend effect?

A

Colitis ulcerosa

49
Q

Vanaf welke niet-nuchtere glucosewaarde in veneus plasma mag de diagnose diabetes mellitus worden gesteld?

A

≥ 11,1 mmol/L

50
Q

Wat is een niet-modificeerbare risicofactor voor atherosclerose?

A

positieve familie anamnese

51
Q

Welke congenitale afwijking komt voor bij 1 op de 4 volwassenen?

A

Open foramen ovale

52
Q

Welke van onderstaande ziekten is geen granulomateuze longziekte?

A

Syndroom van Goodpasture

53
Q

Welke hemofilie wordt autosomaal recessief overgeërfd en komt vaker voor bij Asjkenazische Joden?

A

Hemofilie C

54
Q

Welke vorm van longkanker geeft het hoogste metastaserisico?

A

Kleincellig longcarcinoom

55
Q

Indien er sprake is van een lage priorkans op een veneuze trombo-embolie (VTE), dan is een D-dimeerbepaling nuttig om een VTE:

A

uit te sluiten

Een D-dimeerbepaling is bij een lage priorkans op een VTE nuttig om een VTE (diep veneuze trombose, DVT, dan wel longembolie, LE) uit te sluiten. Een D-dimeerbepaling wordt nooit gebruikt om een VTE aan te tonen. Een verhoogde D-dimeer zegt enkel dat er een verhoogd risico is op een VTE, waardoor vervolgdiagnostiek moet worden ingezet naar DVT of LE, echografie-benen of CT-thorax, respectievelijk.

56
Q

Welke hemofilie komt verreweg het meest voor?

A

Hemofilie A en B worden beide X-chromosomaal overgeërfd, terwijl hemofilie C autosomaal recessief wordt overgeërfd, waardoor C zeldzamer is. 85% betreft hemofilie A, 15% hemofilie B.

57
Q

VTE waar staat dit voor?

A

Veneuze trombo-embolie. Omvat longembolie evenals DVT

58
Q

bij echografisch vastgestelde tromboflebitis >5cm of in de buurt van verbinding met het diepe veneuze systeem behandel je met?

A

LMWH 6 weken

59
Q

Wat zijn risicofactoren voor secundaire VTE?

A

Immobilisatie, zwangerschap, maligniteit, trauma, oestrogeen gebruik

60
Q

trias van Virchow

A

Stasis in bloedstroom
Verandering in bloedsamenstelling
Beschadiging vaatwand

61
Q

Wat gebeurd er bij beschadiging bloedvat bij VTE

A

Beschadiging bloedvat -> trombine -> stolsel -> fibrinloyse, waarbij D-dimeren vrijkomen

62
Q

Posttrombotisch syndroom, hoe ontstaat dit?

A

ontstaat doordat veneuze klepinsufficiëntie optreedt door de DVT

63
Q

wanneer komen D-dimeerfragmenten in het bloed?

A

komen in de bloedsomloop tijdens de afbraak van fibrineketens, hetgeen binnen enkele uren na vorming van een stolsel op gang komt