VGT vragen mbt farmacotherapie Flashcards

1
Q

Welke groep antibioticumklassen berust de werking op remming van DNA replicatie?

A

Chinolonen zoals ciprofloxacine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Op welke bijwerking moet je alert zijn bij het voorschrijven van COX-2 remmers?

A

Myocardinfarct

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is eerste keuze van behandeling bij arthrose?

A

Paracetamol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is eerste keuze behandeling bij Pneumonie?

A

Amoxicilline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is tweede keuze bij behandeling van Pneumonie bij allergie voor Amoxicilline?

A

Doxycycline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is tweede keuze bij behandeling van Pneumonie bij allergie voor Amoxicilline bij kinderen?

A

Azitromycine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is tweede keuze bij behandeling Pneumonie bij allergie voor Amoxicilline voor zwangeren?

A

Erytromycine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de meest voorkomende bijwerking van een ACE-remmer?

A

Prikkelhoest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Nitroglycerine is een relatief snel werkend effectief middel bij angina pectoris. Waarop berust de werking van nitroglycerine?

A

verlaging van de pre-load

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke parameter is met meest specifiek voor leverschade?

A

ALAT

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke stof is verantwoordelijk voor bruine kleur van feces?

A

Stercobiline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke stof is verantwoordelijk voor de gele kleur in urine?

A

Urobiline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Uit hoeveel kwabben bestaat de linker long?

A

2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Uit hoeveel kwabben bestaad de rechter long?

A

3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de eerste keuze in medicamenteuze onderhoudsbehandeling van bipolaire stoornis?

A

Lithium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het effect van NSAID’s op kleine bloedvaten in de nier?

A

Vasoconstrictie van de afferente renale arteriole

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke middelen worden gebruikt bij euthanasie volgens de richtlijn?

A

rocoronium is spierverslapper > ademhalingsdepressie

Propofol en Thiopental zijn anesthetica

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welk antidotum is geindiceerd bij een intoxicatie met benzodiazepinen?

A

Flumazenil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welk antidotum is geindiceerd bij een intoxicatie met paracetamol?

A

N-acetylcysteine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welk antidotum is geindiceerd bij een intoxicatie met opioiden?

A

Naxolon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Noem een kaliumsparend diuretica

A

spironolacton

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

wat is de belangrijkste inhiberende neurotransmitter in het brein?

A

GABA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

toediening van welke vloeistof heeft de voorkeur in de acute fase van een hypovolemische shock?

A

Natriumchloride 0,9% of ringerlactaatoplossing. Geen voorkeur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Welke SOA wordt behandeld met penicilline?

A

Syfilis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is eerste behandeling van astma bij volwassenen?

A

SABA zo nodig. Kortwerkend béta-2-mimeticum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is na eerste behandeling bij onvoldoende werking behandeling voor astma bij volwassenen?

A

SABA + lage dosis inhalatiecorticosteroiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Overdosering van hydrochloorthiazide kan aanleiding geven tot een:

A

Hypokaliëmie
Hydrochloorthiazide is geen kaliumsparend diureticum. Het werkt op de Na-Cl symporters in de distale tubulus van de nefron. Thiazidediuretica kunnen een hypokaliëmie geven, doordat het aanbod van Na+ aan de Na+/K+ uitwisselaars in de verzamelbuis groter wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Een 35-jarige forse man presenteert zich met een candida-infectie op de tong. Hij gebruikt salmeterol en fluticason tegen astma, pantoprazol tegen zure reflux en paroxetine in verband met een stemmingsstoornis. Van welk medicijn is de candidiasis waarschijnlijk een bijwerking?

A

Fluticason

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Welke van onderstaande middelen werkt door de enterale absorptie van cholesterol te verlagen?

A

Ezetimibe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat is het aangrijpingspunt van infliximab bij de behandeling van reumatoïde artritis?

A

TNF-alfa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Welke van onderstaande antacida veroorzaakt het meest waarschijnlijk diarree?

A

Magnesiumhydroxide

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Welke van onderstaande antacida veroorzaakt het meest waarschijnlijk obstipatie?

A

Aluminiumhydroxide

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Welke pijnstiller wordt typisch voorgeschreven voor neuropathische pijn?

A

Pregabaline behoort tot de anti-epileptica, deze groep farmaca wordt typisch gebruikt bij neuropathische pijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

In de nachtdienst wordt de arts geroepen bij een 70-jarige postoperatieve patiënt. De patiënt is comateus. Bij onderzoek ademt de patiënt slechts oppervlakkig met een frequentie van 8 ademhalingen per minuut. Omdat de patiënt morfine krijgt denkt de arts aan een overdosering. Daarom onderzoekt de arts de pupillen. De bevinding die het beste past bij een overdosering van morfine is:

A

Myose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Opioïden (morfine, heroïne): welk effect op ogen?

A

myose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Stimulantia (cocaïne, amfetamines, MDMA) welk effect op ogen?

A

mydriase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Een alcoholistische dakloze wordt klinisch opgenomen in verband met een maagbloeding. Al vroeg tijdens de opname verliest hij zijn oriëntatie en laat hij plukkerig gedrag zien. Welk middel is het meest geïndiceerd bij dit beeld?

A

Benzodiazepinen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Om bij de behandeling van reumatoïde artritis de tijd tot inwerkingtreding van methotrexaat te overbruggen, wordt vaak een ander soort geneesmiddel toegevoegd. Welke is dit?

A

Corticosteroïden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Welk middel is niet geïndiceerd voor de behandeling van een acute jichtaanval?

A

Allopurinol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Propranolol kan bij binding aan ß-adrenerge receptoren de receptoractiviteit verlagen tot onder baseline-activiteit. Deze eigenschap van propranolol wordt in farmacodynamische begrippen het best omschreven als:

A

Invers agonisme
Een agonist stimuleert de functie van een receptor, terwijl een invers agonist tot het tegengestelde effect leidt van een agonist. Als een receptor een baseline activiteit heeft, dan zal de agonist de activiteit verhogen boven baseline-, de antagonist tot baseline-, en de invers agonist onder baseline-activiteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Welke bijwerking is het meest waarschijnlijk het gevolg van het gebruik van salmeterol-inhalatiepoeder bij astma?

A

Tachycardie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Waarop berust de werking van allopurinol bij jicht?

A

Remming van het enzym xanthine oxidase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Waaraan ontleent acetazolamide zijn diuretische werking?

A

Remming van het enzym carbonzuuranhydrase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat gebeurt er met de renale uitscheiding van kalium bij het gebruik van hydrochloorthiazide en spironolacton?

A

Neemt toe bij hydrochloorthiazide, neemt af bij spironolacton

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Wat is de klaring van een geneesmiddel X, als deze per infuus wordt toegediend met 0,5 mg per minuut, zodat er een constante plasmaconcentratie van 20 mg per liter wordt bereikt?

A

25 ml/min
De definitie van klaring is: het volume plasma dat per tijdseenheid volledig wordt vrijgemaakt van een geneesmiddel.

Uit de vraag blijkt dat bij een plasmaconcentratie van 20 mg per liter, de toedieningssnelheid even groot is als de klaringssnelheid (immers, de plasmaconcentratie is dan constant). Er wordt dan dus 0,5 mg farmacon per minuut geklaard. Dit komt overeen met 0,5/20 = 0,025 liter = 25 ml plasma per minuut.

De klaring is dus 25 ml/min.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Op blokkade van welke receptor berust de werking van antihistaminica bij een allergische reactie?

A

H1 receptor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Wat is het analgeticum van eerste keus bij een gonartrose?

A

Paracetamol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Welke van onderstaande opties uit de voorgeschiedenis is een contra-indicatie voor toepassing van celecoxib?

A

Myocardinfarct

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Een obese patiënt klaagt over polydipsie en polyurie. Er wordt een niet nuchter plasmaglucose gemeten van 12 mM. Wat is nu het middel van eerste keus?

A

Metformine (biguanide)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Waarop berust de werking van sulfonylureumderivaten bij diabetes mellitus?

A

Het sluiten van kaliumkanalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Hoe beïnvloeden hepatische fase I en fase II reacties de eigenschappen van farmaca?

A

Ze worden hydrofieler

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Wat is het aangrijpingspunt van lisdiuretica in de nier?

A

Stijgende deel lis van Henle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Onder de groep heparinen vallen de ongefractioneerde heparine (UFH) en de laag moleculairegewicht heparinen (LMWH). Welke va ndeze groepen eheft een significant effect op zowel factor II als factor X?

A

UFH

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Op welke beruchte bijwerking moet men bedacht zijn bij selectieve COX-2 remmers?

A

Myocardinfarct

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Welke antibioticum klasse berust de werking op remmign van DNA replicatie?

A

Chinolonen (ciprofloxacine)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Bij intoxicatie met opioiden geef je

A

naloxon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Bij intoxicatie met paracetamol geef je

A

N-acetylcysteine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Bij een intoxicatie met benzo geef je

A

flumazenil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Welk van onderstaande diuretica is kalium sparend?
A. Bumetanide
B. Furosemide
C. Hydrochloortiazide
D. Spironolacton

A

Spironolacton

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Bij welke aandoening is ceftriaxon eerste keus?

A

Gonnoroe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Antibiotica worden vaak ingezet voor een bepaalde ‘groep’ bacteriën. Je kent vast de onderverdeling tussen gramnegatief en grampostief, tussen anaeroob en aeroob en tussen staven en kokken. Wat zijn de meestvoorkomende pathogene bacteriën

A

Aerobe gramnegatieve staven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Gramnegatieve staven

A

E. coli, Haemophilus influenzae, Proteus mirabilis en Pseudomonas aeruginosa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Iedereen kent penicilline als antibioticum. De klassieke penicilline heeft een relatief smal spectrum. Welke groep bacteriën dek je met penicilline?

A

Grampositieve kokken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Streptococcus pneumoniae

A

grampositieve kokken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Macroliden

A

met name werkzaam tegen positieve kokken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Voorbeeld van macroliden

A

erytromycine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Bij een gastroparese kan ook gekozen worden voor een antibioticum ipv een prokinetikum. Welk antibioticum staat bekend om deze werking?

A

Erytromycine ( in ernstige situaties op IC bij maagretentie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

Welke antibiotica worden vaker samen gegeven ivm hoog synergetisch effect?

A

trimethoprim en sulfonamide

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

trimethoprim en sulfonamide, wat is de naam voor deze 2 antibiotica samen?

A

Cotrimoxazol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

Waarop berust werkingsmechanisme van cotrimoxazol?

A

DNA synthese remmer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

Doxycycline is een bacteriostatisch antibioticum. Amoxicilline is een bactericide antibioticum. Wat is het verschil?

A

Bacteriostatisch = bacterieremmend, bactericide = bacteriedodend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

Escherichia coli

A

gramnegatieve anaerobe staaf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

Welke antibiotica zijn werkzaam tegen infecties met E. coli?

A

nitrofurantoïne, fosfomycine, trimethoprim

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

Systemische gentamicine wordt alleen in het ziekenhuis gegeven, via de intraveneuze route. De biologische beschikbaarheid is namelijk zo goed als nul bij orale toediening. Vaak wordt na de eerste gift een top- en dalspiegel berekend. Waarom wordt dit gedaan?

A

Om te kunnen berekenen hoe de (renale) klaring verloopt en zo de dosering van de tweede gift te bepalen

Gentamicine wordt renaal geklaard en is sterk nefro- en ototoxisch. De piekspiegel bepaalt de effectiviteit van het middel, de dalspiegel bepaalt de toxiciteit van het middel. Het verschil tussen deze twee spiegels zegt iets over de individuele filterfunctie van de nier van de desbetreffende patiënt. Dosering kan vervolgens nauwkeuriger gebeuren. Gentamicine wordt doorgaans slechts eenmaal per dag toegediend.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q

Piekspiegel =

A

effectiviteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
76
Q

Dalspiegel =

A

toxiciteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
77
Q

Claritromycine en erytromycine behoren beide tot de antibioticagroep macroliden. Wat is het verschil tussen deze twee antibiotica?

A

Claritromycine dekt gramnegatieve infecties beter dan erytromycine

78
Q

Cefazoline (Kefzol) wordt veelvuldig gebruikt als perioperatieve antibioticaprofylaxe. Welke eigenschappen maken dit middel geschikt als perioperatieve profylaxe?

A
  1. De halfwaardetijd matcht goed met de gemiddelde operatietijd
  2. De weefselpenetratie is relatief hoog
  3. Het middel is werkzaam tegen verwekkers die je kunt verwachten bij een operatiewond, zoals S. aureus
79
Q

Fosfomycine wordt als alternatief voor nitrofurantoïne voorgeschreven bij mensen met een urineweginfectie. Kun je dit middel gebruiken bij mensen die geen urineproductie hebben (i.e. hemodialysepatiënten)?

A

Nee, het middel kan de blaasmucosa niet bereiken bij onvoldoende urineproductie.

Fosfomycine komt na inname onveranderd in de urine terecht en blijft daar zo’n 2 dagen aanwezig. Het middel is bijgevolg alleen werkzaam als er voldoende urineproductie is. Bij onvoldoende urineproductie bereikt het middel de mucosa niet en is totaal niet werkzaam.

80
Q

In de farmacotherapie van inflammatie spelen zogenaamde prostanoïden een grote rol. Je kent ze onder de namen prostaglandines en tromboxanen. Welk prostanoïden heeft als belangrijke functie vasoconstrictie en het stimuleren van plaatjesaggregatie?

A

Tromboxane A2

81
Q

Bij een ACS komt er meestal door ruptuur van atheroscleotische plak. Daarbij komt de trobogene inhoud van de plaque vrij. Hierdoor kan een trombus vormen, welke factoren dragen bij aan de stabiliteit van een plaque?

A

Lage lipiden inhoud

82
Q

Welke antidiabetica werkt door de afgifte van insuline uit de pancreas te stimuleren?

A

Sulfonylureumderivaten; Gliclazide

83
Q

Welke SOA wordt er behandeld met een penicilline?

A

Syfilis

84
Q

Cellulitis schrijft men welk AB voor?

A

flucloxacilline 4dd1x 500 mg voor 10-14 dagen.

85
Q

welk medicament is enige goedgekeurde antidepressivum in de behandeling van Boulimia?

A

Prozac, fluoxetine

86
Q

Iedereen kent penicilline als antibioticum. De klassieke penicilline heeft een relatief smal spectrum. Welke groep bacteriën dek je met penicilline?

A

Grampositieve kokken

87
Q

Erytromycine is een bekend antibioticum, behorend tot de groep macroliden. Macroliden zijn vooral werkzaam tegen grampositieve bacteriën. Wat is, naast de bactericide werking, een belangrijke indicatie voor erytromycine?

A

Maagretentie

88
Q

Macroliden / Erytromycine

A

Grampositieve bacterien

89
Q

Escherichia coli (E.coli)

A

gramnegatieve anaerobe staaf

90
Q

Macroliden vb

A

Azytromycine, Erytromycine

91
Q

In het geval van transcellulair transport met een actieve transporter volgt de opname van een molecuul de Michaelis-Mentenkinetiek. Wat is dit?

A

Deze kinetiek beschrijft een verzadigingsproces, waarbij er bij toename van het substraat een bepaald maximum bereikt wordt

De Michaelis-Mentenkinetiek is belangrijk bij enzymatische processen en actieve transporters. Deze kunnen namelijk volledig verzadigd zijn met substraat en werken dan slechts zo hard deze kunnen. Nog meer toename van substraat zal het proces niet versnellen. Dit in tegenstelling tot antwoord B, dat een 1e orde kinetiek beschrijft. Hierbij is het behandelen van het substraat continu en treedt geen verzadiging op. Je kunt bij het klaren van een geneesmiddel met 1e orde kinetiek stellen dat na 4 halfwaardetijden 94% van het substraat geklaard is.

92
Q

Sommige weefsels vertonen een uitzondering op de algemene distributie van een geneesmiddel in het lichaam. Dit geldt bijvoorbeeld voor de bloedhersenbarrière. De basaalmembraan tussen de cerebrale capillairen en de hersencellen is selectief permeabel. Hoe kan levodopa, een belangrijk medicijn in de behandeling van Parkinson, toch een centrale werking hebben?

A

Er zijn specifieke carriers in de barrière die levodopa de hersencel in brengen.
Specifieke carriers zorgen voor transport van onder andere glucose, aminozuren en levodopa

93
Q

In het ontstaan van (soms zeer gevaarlijke) geneesmiddeleninteracties speelt het cytochroom-P450-monooxygenasesysteem (CYP-450) een belangrijke rol. Welke enzymes in deze superfamilie zijn het meest klinisch relevant?

A

CYP3A4 en CYP2D6

94
Q

De klaring van een medicijn vindt met name plaats in de nier en in de lever. Biotransformatie speelt een grote rol in de klaring die in de lever plaatsvindt. De biotransformatie kan door allerlei variabelen worden beïnvloed. Sint-janskruid is een bekend voorbeeld. Welke invloed heeft sint-janskruid op de biotransformatie?

A

Enzyminductie

Sint-janskruid is een bekende enzyminductor. Enzymes die deel uitmaken van de CYP450 familie worden gestimuleerd, waardoor de metabolisering in de lever veel sneller gebeurd. Dit zorgt voor een significante daling van het effect dat je met een medicijn wilt bereiken, het is ‘sneller uitgewerkt’.

95
Q

Genetische polymorfismen

A

Genetische polymorfismen van bijvoorbeeld CYP2D6 verdelen de populatie in verschillende groepen. Voor dit CYP enzym is er zo’n 5% van de populatie een zogenaamde poor-metabolizer en 5% een ultra-fast metabolizer.

96
Q

Bij intoxicaties van drugs of medicatie kan er besloten worden om actieve kool te geven. Wat is het effect van actieve kool op de farmacokinetiek van de drug of medicijn?

A

Versneld eliminatie

Geactiveerd kool zal het middel binden in het gastro-intestinale stelsel, waardoor het in gebonden toestand via de ontlasting het lichaam zal verlaten (eliminatie). Het middel is met name bruikbaar om een tweede piek te voorkomen. Het geneesmiddel of drug kan via biliaire secretie namelijk terug het gastro-intestinale stelsel terecht komen en daar heropgenomen worden, wat voor een tweede piek in concentratie en effect kan zorgen. Deze enterohepatische recirculatie wordt geminimaliseerd door actief kool.

97
Q

Therapeutisch venster

A

Het therapeutisch venster is het verschil tussen enerzijds de maximale dosis die getolereerd kan worden (ook wel minimale toxische dosis) en anderzijds de minimale dosis die nodig is om een bepaald effect te verkrijgen. Tussen deze twee getallen kan een geneesmiddel dus veilig gegeven worden (want geen toxische dosis) en is het effectief.

98
Q

Nitroglycerine (sublinguaal of intraveneus toegediend) is een effectief middel voor het verminderen van anginapectorisklachten (pijn op de borst door coronarialijden). Op verwijding van welke vaten berust de effectiviteit van nitroglycerine hoofdzakelijk?

A

De veneuze systemische circulatie

99
Q

voorbeelden
Lisdiuretica

A

Furosemide en bumetanide

100
Q

werkingsmechanisme lisdiuretica

A

Remming Na-K-2Cl-symporter in lis van Henle

101
Q

Voordeel en nadeel lisdiuretica

A

Voordeel: Werkt snel en sterk
Nadeel: Hypokaliëmie

102
Q

Thiazidediuretica

A

hydrochloorthiazide

103
Q

Werkingsmechanisme thiazidediuretica

A

Remming Na-Cl-cotransporter in distale tubulus

104
Q

Voordeel + nadeel thiazide diuretica

A

Voordeel: Lang aanhoudend, doch matig effect
Nadeel: hypokaliemie

105
Q

Kaliumsparende diuretica

A

Spironolacton,

106
Q

Werkingsmechanisme kaliumsparende diuretica

A

Remming van aldosteron-geïnduceerde inbouw Na/K uitwisselaars in verzamelbuis

107
Q

Voordeel + nadeel kaliumsparende diuretica

A

Voordeel: geen hypokaliemie,
Nadeel: Zwak diuretisch effect

108
Q

Er bestaan beta-1- en beta-2-receporen. In welk orgaan bevinden de beta-1-receptoren zich met name?

A

Hart

109
Q

De beta-2-receptoren; waar vinden we deze?

A

Longen

110
Q

Noem 3 medicamenten die zowel B1 als B2 receptoren blokkeren

A

sotalol, labetalol, propanolol

111
Q

Dromotropie

A

invloed hebbende op de snelheid van geleiding door het geleidingssysteem

112
Q

Beta-blokkers hebben een negatief dromotroop effect.

A

waar

113
Q

WAt is geen indicatie voor Betablokker?

A

Acuut hartfalen
Bij hartfalen is er sprake van een vicieuze cirkel, waarbij overvulling leidt tot minder effectieve pompfunctie. De patiënt kan afhankelijk zijn van een tachycardie, omdat deze anders nog ernstiger zou decompenseren. Wordt er dan gestart met een bètablokker, dan kan dit klinische achteruitgang induceren.

Bij chronisch hartfalen is een bètablokker juist wel gunstig voor de overleving.

114
Q

Sotalol is een bètablokker met bijzondere eigenschappen. Het blokkeert zowel de beta-1- als de beta-2-receptor en heeft een anti-aritmisch effect. Sotalol wordt zo gebruikt als rhythm control bij atriumfibrilleren. Welke medicijnen kan een levensbedreigende interactie met sotalol veroorzaken?

A

Ciprofloxacine en haloperidol: QT-c-verlenging is een risicofactor voor ventrikelritmestoornissen. Het combineren van meerdere middelen die de QT-c verlengen (zoals sotalol en ciprofloxacine en haloperidol) is gecontra-indiceerd.
Thiazidediuretica en lisdiuretica: hypokaliëmie is, naast QT-c-verlenging, een risicofactor voor ventrikelritmestoornissen. Diuretica zijn niet gecontra-indiceerd bij sotalol, wel moet men waken voor hypokaliëmie en de QT-c-tijd in de gaten houden. Verder kunnen diuretica de nierfunctie doen dalen, waardoor dosisaanpassingen aan de sotalol nodig kunnen zijn (zie ook NSAIDs).
NSAIDs: sotalol heeft een smalle therapeutische breedte. Nierfunctiestoornissen, zoals prerenale nierinsufficiëntie door NSAID-gebruik, kunnen veroorzaakt worden door NSAID’s.
Verapamil heeft een negatief inotroop, chronotroop en dromotroop effect op het hart, net als sotalol. Het combineren van de middelen kan leiden tot hypotensie, AV-geleidingsstoornissen en linkerventrikelfalen. Combinatie is niet gecontra-indiceerd, maar moet wel voorzichtig gebeuren.

115
Q

negatief chronotroop

A

vertragen van de hartfrequentie

116
Q

negatief inotroop

A

lage contractiekracht

117
Q

ACE-remmers zijn, naast bij hypertensie, hartfalen en hartinfarcten, ook nuttig bij patiënten met een nefropathie met proteïnurie. Via welk fysiologisch effect verminderen ACE-remmers hier de mate van proteïnurie en glomerulaire schade?

A

Door de efferente arteriolaire weerstand te verlagen

118
Q

Bij patiënten met atriumfibrilleren wordt, indien het asymptomatisch is, in de meeste gevallen gekozen voor frequentiecontrole. Hiertoe wordt meestal een bètablokker gebruikt, metoprolol. Een andere optie is digoxine. Welke van onderstaande is het belangrijkste argument voor starten met digoxine bij iemand met atriumfibrilleren?

A

Hartfalen

Digoxine, een hartglycoside, heeft niet alleen een negatief chronotroop, maar ook een positief chronotroop effect. In andere woorden, het vergroot de contractiekracht van het hart. Hierdoor heeft het een gunstig effect op hartfalen.
Bij onvoldoende effect van metoprolol, kan worden overwogen de metoprololdosis op te hogen (tot 200 mg/dag is gebruikelijk). Is dat niet voldoende, dan is de volgende stap het starten met een calciumantagonist, zoals verapamil en diltiazem.

119
Q

Nitraten kunnen gebruikt worden bij angina pectoris en bij longoedeem. Waarop berust de werking van nitraten primair?

A

Verlaging van de preload, door veneuze dilatatie

Nitraten zorgen vooral voor veneuze dilatatie, waardoor bloed zich meer verdeelt naar het centraal veneuze compartiment, zodat de cardiale preload afneemt. Hierdoor neemt de myocardiale zuurstofbehoefte af, hetgeen gunstig is bij angina pectoris. Hierdoor nemen ook de rechtsdrukken af in het hart, zodat longoedeem minder wordt.
Nitraten zorgen ook voor coronairdilatatie, maar dit is een minder belangrijk effect bij angina pectoris dan de verlaging in preload.
In hogere doseringen (intraveneus) zorgen nitraten voor afterloadverlaging, maar ook dit is niet het belangrijkste werkingsmechanism

120
Q

De bloeddruk kan worden verlaagd middels drie aangrijpingspunten:

  1. Afterloadreductie, door arteriële vaatverwijding
  2. Preloadreductie door veneuze vaatverwijding of afname van het circulerend volume
  3. Verlaging van de hartfrequentie en/of contractiekracht

Via welk(e) aangrijpingspunt(en) zorgen RAAS-remmers voor bloeddrukverlaging?

A

1, afterload reductie

Renine-angiotensine-aldosteron-systeem (RAAS) verhoogt de bloeddruk door:

Arteriële vasoconstrictie te induceren (middels angiotensine II). Daarnaast stimuleert angiotensine II de afgifte van aldosteron uit de bijnier (zie volgende punt).
Renale natriumreabsorptie te verhogen (middels aldosteron). Hierdoor stijgt het circulerend volume.

121
Q

De bloeddruk kan worden verlaagd middels drie aangrijpingspunten:

  1. Afterloadreductie, door arteriële vaatverwijding
  2. Preloadreductie door veneuze vaatverwijding of afname van het circulerend volume
  3. Verlaging van de hartfrequentie en/of contractiekracht

Via welk aangrijpingspunt zorgen cardioselectieve bètablokkers, zoals metoprolol, voor bloeddrukverlaging?

A

Preloadreductie door veneuze vaatverwijding of afname van het circulerend volume

Verlaging van de hartfrequentie en/of contractiekracht

Bètablokkers verlagen de bloeddruk door enerzijds de bèta-1-receptoren op het hart te remmen (hierdoor verminderde contractiekracht en frequentie), anderzijds door perifere arteriële vasodilatatie te induceren.

122
Q

Bij patiënten met acuut hartfalen zijn medicijnen met een negatief inotroop effect (i.e. die de contractiliteit van hartspierweefsel verlagen) in principe gecontraindiceerd, omdat ze het hartfalen kunnen verergeren. Welk van onderstaande middelen werkt niet negatief inotroop?

A

Enalapril is een ACE-remmer. ACE-remmers hebben in sommige gevallen juist een gunstig effect op de pompfunctie van het hart.
ACE-remmers zijn in het bijzonder waardevol na een hartinfarct. Ongunstige remodellering van het necrotische myocard kan op lange termijn leiden tot verminderde pompfunctie. Het blijkt dat ACE-remmers deze remodellering verbeteren.

123
Q

Bij type 2 diabetes wordt gestart met farmacotherapie indien leefstijladviezen onvoldoende resultaat bieden. Wat is de stapsgewijze volgorde van het starten met antidiabetica?

A
  1. Biguanides, zoals metformine.
  2. SU-derivaten, zoals gliclazide.
  3. Insuline.
124
Q

Hoe werken biguanides?

A

Biguanides verhogen de perifere insulinegevoeligheid

Biguanides, zoals metformine, verhogen de gevoeligheid van perifere weefsels voor insuline. Ook zorgen ze voor afname in de hepatische gluconeogenese.

SU-derivaten, zoals gliclazide, stimuleren de pancreas om meer insuline af te geven.

125
Q

Werking van SU derivaten?

A

stimuleren pancreas tot meer afgifte van insuline

126
Q

Vanaf welke GFR is metformine gecontra-indiceerd?

A

< 30 ml/min

127
Q

Waarom mag Metformine op de dag van de operatie worden gestaakt en mag pas 48 uur na de operatie worden herstart?

A

Risico op lactaat acidose verminderen

Deze maatregel heeft te maken met het risico op lactaatacidose. Rondom grote operaties en ingrepen waarbij contrast wordt gebruikt is er een vergroot risico op nierfunctiestoornissen. Hierdoor kan de metforminespiegel stijgen en wordt het risico op lactaatacidose groter.

128
Q

Welke van onderstaande bijwerkingen wordt het meest frequent gezien bij gebruik van biguanides?

A

Alle bijwerkingen komen voor, maar maag-darmklachten (misselijkheid, braken, diarree, buikpijn) zijn het meest frequent. Lactaatacidose komt zeer zelden voor, en met name bij een verminderde nierfunctie.

129
Q

Als er onvoldoende effect wordt bereikt met een biguanide, dan wordt hier een SU-derivaat aan toegevoegd. Gliclazide (kortwerkend) is de eerste keus, boven bijvoorbeeld tolbutamide (kortwerkend), glibenclamide (langwerkend) en glimepiride (langwerkend). Wat is het belangrijkste argument voor gliclazide als eerste keus?

A

Gliclazide geeft de kleinste kans op hypoglycemie. Hypoglycemie, een belangrijke bijwerking bij SU-derivaten, komt veel vaker voor bij glibenclamide en glimepiride.

130
Q

Een 47-jarige vrouw, bekend met type 2 diabetes en hypertensie waarvoor metformine, gliclazide en labetalol, wordt opgenomen in verband met een non-STEMI. Gedurende opname klaagt zij over een onrustig en trillerig gevoel. Er wordt een glucosegehalte bepaald, het glucose is 3.0 mmol/l. Wat is nu waar ten aanzien van de invloed die labetalol heeft op klachten bij hypoglycemie?

A

Met name niet-selectieve bètablokkers, zoals labetalol, propranolol en sotalol, maskeren de effecten van een hypoglycemie. Meestal treden symptomen op vanaf < 4 mmol/l, maar bij gebruikers van deze middelen kan dit dus pas bij een lager glucosegehalt

131
Q

Afhankelijk van het soort insuline, kies je een bepaald moment op de dag uit voor toediening. Wat is het toedieningsmoment bij voorkeur voor het middel Novorapid?

A

Rondom de maaltijd (direct voor, tijdens, of direct na)

131
Q

Insuline wordt gestart naast metformine en SU-derivaten, indien er onvoldoende glykemische controle wordt bereikt. Er bestaan verschillende vormen van insuline, elk met een uniek farmacokinetisch profiel en dus hun unieke toepassing. Welke vorm van insuline heeft de langste halfwaardetijd en wordt dus gebruikt als onderhoudsbehandeling?

A

Lantus
Lantus werkt ten minste 24 uur. Humuline werkt circa 8 uur, Novorapid werkt circa 4 uur.

132
Q

Er zijn veel neurotransmitters actief in het zenuwstelsel. Een duidelijk verschil is merkbaar tussen het centrale en perifere zenuwstelsel, ook op het gebied van neurotransmitters. Welke neurotransmitter is aanwezig in het perifere parasympathische systeem?

A

Acetylcholine

133
Q

perifere sympathische zenuwstelsel

A

nor adrenaline

134
Q

centrale zenuwstelsel

A

dopamine serotonine

135
Q

anticholinerg effect

A

droge mond, obstipatie, afname zweetproductie, bronchodilatatie

136
Q

Mirgraine wat schrijf je voor?

A

Triptanen; serotonine agonist

137
Q

Welke stof is zowel een neurotransmitter als een aminozuur?

A

Glutamaat ontstaat uit het aminozuur glutaminezuur. Het is één van de belangrijkste neurotransmitters in het centraal zenuwstelsel en werkt excitatoir. Glutaminezuur is niet alleen precursor voor glutamaat, maar ook voor GABA.

138
Q

Antidepressiva worden veel gebruikt, iedereen kent bewust of onbewust wel een paar namen van courant gebruikte medicijnen. Zo zijn Prozac (de merknaam voor fluoxetine), Zoloft (de merknaam voor sertraline) en Redomex (de merknaam voor amitriptyline) doorgaans bekende namen. Tot welke groep horen deze medicijnen?

A

Fluoxetine en sertraline zijn SSRI’s, amitriptyline is een TCA

Tegenwoordig zijn SSRI’s, zoals fluoxetine en sertraline, eerste keus bij de medicamenteuze behandeling van depressie. Dit onder andere vanwege het gunstigere bijwerkingenprofiel. Amitriptyline wordt als TCA niet alleen voor depressie gebruikt. Het werkt doorgaans goed tegen neuropathische pijn bij bijvoorbeeld een trigeminusneuralgie of herpeszosteropflakkering.

139
Q

berucht antihistaminerg effect

A

sedatie

140
Q

Anticholinerge effecten

A

droge mond, obstipatie, tachycardie, mydriase, glaucoom en mictieproblemen

141
Q

Antiadrenerge effecten

A

orthostatische hypotensie, blozen en polyurie

142
Q

Een beruchte bijwerking van monoamine-oxidase (MAO)-inhibitoren is de knallende hoofdpijn na het nuttigen van kaas of rode wijn. Wat is hiervan het mechanisme?

A

MAO-inhibitoren zorgen voor een verhoging van tyramine, net als wijn en kaas. Allen samen zorgen voor een hoog tyramine en daarbij een hypertensieve crisis

143
Q

SSRI’s hebben een voorkeur boven TCA’s in de behandeling van depressie. Dit wordt vooral veroorzaakt door het gunstiger bijwerkingenprofiel en de kleinere lijst contra-indicaties. Wat is geen contra-indicatie voor TCA-gebruik?

A

Paniekaanvallen

144
Q

Op de SEH zie je een patiënt met in de voorgeschiedenis schizofrenie. Hij gebruikt hier een antipsychoticum voor. Wat is het hoofddoel van antipsychotica?

A

Blokkeren van dopaminereceptoren

Antipsychotica zijn dopamine 2-receptorblokkers. Het blokkeren van de receptoren in het mesocorticale systeem ondervangen de negatieve symptomen (afvlakking, zinverlies), het blokkeren van de receptoren in het mesolimbische systeem hebben effect op de positieve symptomen (wannen, hallucinaties). Eén van de theorieën over schizofrenie en psychoses is dat er een overactief dopaminerg systeem is samen met een afname in de activiteit van het glutamaatsysteem. 60% van de dopamine 2-receptoren moeten geblokkeerd zijn, alvorens klinisch effect optreedt.

145
Q

Je loopt coschappen bij de psychiatrie. Vaag herinner je je het verschil tussen de klassieke en atypische antipsychotica. Dit verschil is ontstaan na invoering van het middel clozapine. Wat is het onderscheid tussen de twee groepen antipsychotica?

A

Klassieke antipsychotica hebben met name extrapiramidale bijwerkingen, atypische met name metabole bijwerkingen

Het middel clozapine vertoonde voor het eerst veel minder extrapiramidale bijwerkingen dan de reeds ontwikkelde klassieke antipsychotica. De middelen erna zijn ingedeeld op de mate van extrapiramidale bijwerkingen; parkinsonisme (bradykinesie, rigiditeit en rusttremor), acathisie en acute dystonie.

Let op! Binnen beide groepen bestaat er een grote (vaak dosisafhankelijke) variatie in de ernst van de extrapiramidale bijwerkingen.

146
Q

Een zeldzaam, maar zeer ernstige bijwerking van antipsychotica (medicatie met een hoge affiniteit voor de dopamine 2-receptor) is het maligne antipsychoticasyndroom. Dit kan zich op verschillende manieren uiten. Wat is een karakteristiek symptoom dat past bij dit syndroo

A

Koorts, rigiditeit, CK-verhoging

147
Q

Klassieke antipsychotica zijn berucht om hun bijwerkingenprofiel. Bewegingsstoornissen komen veel voor. Welke bewegingsstoornis ontwikkelt zich pas na langdurig gebruik, maar eenmaal aanwezig is deze vaak zeer persisterend en verdwijnt deze niet meer (ook niet na staken medicatie)?

A

Bij tardieve dyskinesie is er sprake van stereotypische, repetitieve, onvrijwillige bewegingen (gezicht, extremiteiten). Ze zijn vaak heel stigmatiserend.

148
Q

Lithiumzouten zijn een belangrijke therapeutische hoeksteen in de behandeling van een bipolaire stoornis. Echter, het therapeutisch venster is nauw. Waar vindt de metabolisatie en excretie van lithium plaats?

A

Lithium wordt volledig geabsorbeerd in de darmen waarna excretie volledig plaatsvindt via de nieren. Er is vrijwel geen metabole eliminatie.

Lithium wordt niet metabool geëlimineerd. Vrijwel alles passeert de glomerulus en wordt dus renaal geklaard. Lithium lijkt heel erg op elektrolyten, zoals natrium. Het wordt dus ook, net als natrium, tot 80% gereabsorbeerd in de proximale tubuli. Omdat lithium niet zo makkelijk de cel uit gaat als natrium, accumuleert lithium in de cel. Dit is zeer nefrotoxisch. Het is van groot belang de nierfunctie te monitoren bij lithiumgebruik.

149
Q

Carbamazepine, lamotrigine en valproaat zijn courante anti-epileptica bij focale aanvallen. Hoe hoger de epileptische activiteit, hoe effectiever ze zijn. Hoe komt dit?

A

Anti-epileptica blokkeren Na-kanalen op een frequentieafhankelijke manier

Hoe hoger de frequentie, hoe hoger de graad van Na-kanaalblokkering. Er is dan veel minder natriumstroom mogelijk, waardoor de prikkelbaarheid van de neuronale membranen veel meer wordt ingeperkt.

150
Q

Carbamazepine is een eerste keus middel in de behandeling van focale epileptische aanvallen. Anti-epileptica kennen doorgaans een goed effect, maar patiënten kunnen veel last hebben van bijwerkingen. Carbamazepine heeft een iets lagere teratogene index in vergelijking met fenytoïne. Welk van de volgende gegevens geassocieerd met carbamazepine passen bij het begrip ‘teratogene index’?

A

Spina bifida

Carbamazepine is teratogeen: het kan schadelijk zijn voor de ongeboren vrucht. Bij het nemen van carbamazepine tijdens de zwangerschap heeft het kindje een 5-10 maal verhoogde kans op het hebben van spina bifida. De andere bijwerkingen zijn veelvoorkomend (>10%) bij het gebruik van carbamazepine.

151
Q

Topiramaat

A

breedspectrum anti-epilepticum
Het middel wordt met name gebruikt bij epilepsie die niet goed onder controle te brengen is met een eerste keus anti-epilepticum (bv. carbamazepine). Daarnaast wordt het gebruikt in de profylactische behandeling van migraine bij volwassenen

152
Q

Levodopa is een veelgebruikt medicijn in de (symptomatische) behandeling van de ziekte van Parkinson. Het medicijn levodopa wordt ingenomen in combinatie met een andere stof (deze stof zit samen met levodopa in eenzelfde pil). Deze stof heet benserazide of carbidopa. Wat is de functie van deze toegevoegde stof?

A

Het inhibeert de omzetting van levodopa in dopamine

Benserazide en carbidopa zijn DOPA-decarboxylase-inhibitoren. Ze zorgen ervoor dat oraal ingenomen levodopa niet wordt omgezet in het actieve dopamine. Perifere omzetting zou namelijk niet de gewenste effecten hebben (maar alleen bijwerkingen), omdat 99% reeds afgebroken zou zijn voordat dopamine het centrale zenuwstelsel bereikt. Benserazide en carbidopa kunnen niet door de bloedhersenbarrière; levodopa heeft dus in het centrale zenuwstelsel wel vrij spel en wordt daar afgebroken tot het actieve dopamine.

153
Q

Methadon is een opiaatagonist met een sterk analgetische werking. Het wordt regelmatig gebruikt in de psychiatrie. Waarom methadon als onderhoudsbehandeling?

A

Methadon is ideaal als onderhoudsbehandeling bij heroïneverslaafden, door de relatief lange halfwaardetijd

154
Q

potente opioïdagonisten

A

Zoals morfine, fentanyl en sufentanil

155
Q

zwakke opioïdagonisten

A

Zoals codeïne en tramadol

156
Q

Tolerantie, “een situatie waarbij de blootstelling aan het opioïd een aantal veranderingen veroorzaakt waardoor één of meerdere effecten van het opioïd na enige tijd afnemen,” is per effect verschillend. Welk effect is niet onderhevig aan tolerantie?

A

obstipatie en miose

157
Q

Kan je noradrenaline geven als een lokaal anestheticum?

A

Je geeft nooit noradrenaline als lokale vasoconstrictor, dit kan wel met adrenaline. Noradrenaline zal een systemische vasoconstrictie geven en flinke toename van de bloeddruk. Lokale anesthetica blokkeren inderdaad het natriumkanaal, van binnenuit. Omdat anesthetica geladen moeten zijn, werken ze perfect rondom hun pKa. Een zure (geïnfecteerde) omgeving is dus ongunstig. Een hydrofobe stof blijft perfect zitten in de celmembraan en wordt traag verwijderd. Bupivacaïne is zo’n hydrofobe stof met een werkingsduur tot 12u.

158
Q

Iedereen heeft wel eens gehoord van de ‘pammetjes’. Benzodiazepines zijn medicijnen, waarvan de naam vaak eindigt op -pam. Wat is het werkingsmechanisme van benzodiazepines?

A

Positieve allosterische modulator van GABA-A-receptor

GABA is de belangrijkste inhiberende neurotransmitter en heeft effect op de GABA-A, -B en -C receptoren. Benzodiazepines zijn geen GABA-analogen, maar hebben hun effect op de GABA-A-receptor. Zij binden op de GABA-A-receptor en verbeteren daarmee de affiniteit van de receptor voor het neurotransmitter GABA. Het zijn dus indirecte agonisten, door hun positieve allosterische modulatie.

159
Q

Allosterische modulator

A

GABA is de belangrijkste inhiberende neurotransmitter en heeft effect op de GABA-A, -B en -C receptoren. Benzodiazepines zijn geen GABA-analogen, maar hebben hun effect op de GABA-A-receptor. Zij binden op de GABA-A-receptor en verbeteren daarmee de affiniteit van de receptor voor het neurotransmitter GABA. Het zijn dus indirecte agonisten, door hun positieve allosterische modulatie.

160
Q

Je wilt bij een patiënt een antidepressivum en een antipsychoticum combineren. De patiënt gebruikt fluvoxamine (SSRI), je wilt weten of het verstandig is om daar olanzapine aan toe te voegen. Fluvoxamine blijkt een remmer van CYP1A2 en olanzapine een substraat van CYP1A2. Mocht je deze medicijnen combineren, wat is dan de juiste conclusie?

A

Fluvoxamine is een krachtige remmer van CYP1A2. De klaring van olanzapine zal dus sterk verminderd worden. Bij een minder snelle klaring is een minder hoge begindosering noodzakelijk. Carbamazepine verhoogt daarentegen CYP1A2, gelijktijdig gebruik van olanzapine met carbamazepine noopt voor een hogere begindosering van olanzapine.

161
Q

Clozapine is een zeer effectief atypisch antipsychoticum bij schizofrenie. Psychiaters zijn echter terughoudend met het voorschrijven van clozapine in verband met een bepaalde bijwerking. Welke bijwerking?

A

Naast dat clozapine een negatief effect heeft op het cardiovasculaire risicoprofiel en de leverfunctie, is een plotse daling van de witte bloedcellen (agranulocytose) een beruchte en zeer ernstige bijwerking. Regelmatig laboratoriumonderzoek is bij de instelling van clozapine dus noodzakelijk. Dit geldt met name tijdens de eerste 6 maanden.

Clozapine geeft, als atypisch antipsychoticum, juist mínder extrapiramidale symptomen.

162
Q

Antipsychotica blokkeren in sterke mate de dopaminereceptoren in het centrale zenuwstelsel. De werking van dopamine is noodzakelijk om de werking van antipsychotica goed te begrijpen. In welk gebied wordt een overactiviteit van dopamine verwacht bij het hebben van positieve psychotische symptomen?

A

Mesolimbische gebied

Positieve symptomen worden veroorzaakt door overactivatie in het mesolimbische gebied. Mesocorticale banen naar de prefrontale cortex leiden tot negatieve cognitieve, danwel affectieve symptomen. Het nigrostriatale gebied is verantwoordelijk voor de motoriek. Het tuberoinfundibulair gebied heeft implicaties voor de regulatie van onder andere prolactine.

163
Q

rens antipsychotica effectief zijn wordt er vanuit gegaan dat er minstens 60% van de dopaminereceptoren bezet moeten zijn. Welke problemen kunnen optreden bij een te hoge (>80% bezetting van dopaminereceptoren) dosering?

A

Door de verdwijning van inhibitie op prolactine vrijzetting, ontstaat er een hyperprolactinemie. Dit leidt onder andere tot galactorroe. Door een relatief dopaminetekort in de basale ganglia zal dit leiden tot bewegingsstoornissen (extrapiramidale symptomen). Hyperthyreoïdie wordt niet typisch gezien.

164
Q

Een 48-jarige vrouw op de poli is doorgestuurd door de huisarts, in verband met doorgemaakte psychosen. Je stelt voor te starten met een antipsychoticum. Zij heeft gehoord dat deze haar dik maken. Wat is juist?

A

Hoewel het afhankelijk is van het type antipsychoticum, leiden alle soorten antipsychotica tot een mate van gewichtstoename. Het basisprincipe is dat de stimulatie van zowel histamine- als serotoninereceptoren tot meer honger leiden. Een antipsychoticum met een receptorprofiel voor met name 5HT2c en 5HT1b zal tot meer gewichtstoename leiden. Daarnaast zorgt dopamineblokkade dat mensen meer hedonisch voedsel gaan eten (veel slechte koolhydraten). Tenslotte is de leefstijl in deze patiëntengroep vaak suboptimaal en kiezen ze voor gemakkelijk ongezond eten.

165
Q

Om bij de behandeling van reumatoïde artritis de tijd tot inwerkingtreding van methotrexaat te overbruggen, wordt vaak een ander soort geneesmiddel toegevoegd. Welke is dit?

A

corticoseroiden

166
Q

Wat gebeurt er met de renale uitscheiding van kalium bij het gebruik van hydrochloorthiazide en spironolacton?

A

Neemt toe bij hydrochloorthiazide, neemt af bij spironolacton

167
Q

Aluminiumhoudende antacida

A

obstipatie

168
Q

Magnesiumhoudende antacida

A

diarree

169
Q

Welke bijwerking is het meest waarschijnlijk het gevolg van het gebruik van salmeterol-inhalatiepoeder bij astma?

A

tachycardie

170
Q

Op blokkade van welke receptor berust de werking van antihistaminica bij een allergische reactie?

A

H1 receptor

171
Q

Hoe beïnvloeden hepatische fase I en fase II reacties de eigenschappen van farmaca?

A

Ze worden hydrofieler

172
Q

Overdosering van hydrochloorthiazide kan aanleiding geven tot een:

A

hypokaliemie

173
Q

Een 35-jarige forse man presenteert zich met een candida-infectie op de tong. Hij gebruikt salmeterol en fluticason tegen astma, pantoprazol tegen zure reflux en paroxetine in verband met een stemmingsstoornis. Van welk medicijn is de candidiasis waarschijnlijk een bijwerking?

A

flucatison

174
Q

In de nachtdienst wordt de arts geroepen bij een 70-jarige postoperatieve patiënt. De patiënt is comateus. Bij onderzoek ademt de patiënt slechts oppervlakkig met een frequentie van 8 ademhalingen per minuut. Omdat de patiënt morfine krijgt denkt de arts aan een overdosering. Daarom onderzoekt de arts de pupillen. De bevinding die het beste past bij een overdosering van morfine is:

A

myose

175
Q

Stimulantia (cocaïne, amfetamines, MDMA)

A

mydriasis

176
Q

Wat is het analgeticum van eerste keus bij een gonartrose?

A

paracetamol

177
Q

Propranolol kan bij binding aan ß-adrenerge receptoren de receptoractiviteit verlagen tot onder baseline-activiteit. Deze eigenschap van propranolol wordt in farmacodynamische begrippen het best omschreven als:

A

invers antagonisme

en agonist stimuleert de functie van een receptor, terwijl een invers agonist tot het tegengestelde effect leidt van een agonist. Als een receptor een baseline activiteit heeft, dan zal de agonist de activiteit verhogen boven baseline-, de antagonist tot baseline-, en de invers agonist onder baseline-activiteit.

178
Q

Waaraan ontleent acetazolamide zijn diuretische werking?

A

Remming van het enzym carbonzuuranhydrase

179
Q

Wat is het aangrijpingspunt van lisdiuretica in de nier?

A

stijgende deel lis van Henle

180
Q

Een alcoholistische dakloze wordt klinisch opgenomen in verband met een maagbloeding. Al vroeg tijdens de opname verliest hij zijn oriëntatie en laat hij plukkerig gedrag zien. Welk middel is het meest geïndiceerd bij dit beeld?

A

Benzodiazepinen

181
Q

Welke van onderstaande middelen werkt door de enterale absorptie van cholesterol te verlagen?

A

ezetemibe

182
Q

Wat is de klaring van een geneesmiddel X, als deze per infuus wordt toegediend met 0,5 mg per minuut, zodat er een constante plasmaconcentratie van 20 mg per liter wordt bereikt?

A

25 ml/min

De definitie van klaring is: het volume plasma dat per tijdseenheid volledig wordt vrijgemaakt van een geneesmiddel.

Uit de vraag blijkt dat bij een plasmaconcentratie van 20 mg per liter, de toedieningssnelheid even groot is als de klaringssnelheid (immers, de plasmaconcentratie is dan constant). Er wordt dan dus 0,5 mg farmacon per minuut geklaard. Dit komt overeen met 0,5/20 = 0,025 liter = 25 ml plasma per minuut.

De klaring is dus 25 ml/min.

183
Q

Welke pijnstiller wordt typisch voorgeschreven voor neuropathische pijn?

A

Pregabaline behoort tot de anti-epileptica, deze groep farmaca wordt typisch gebruikt bij neuropathische pijn.

184
Q

Waarop berust de werking van allopurinol bij jicht?

A

Remming van het enzym xanthine oxidase

185
Q

Een obese patiënt klaagt over polydipsie en polyurie. Er wordt een niet nuchter plasmaglucose gemeten van 12 mM. Wat is nu het middel van eerste keus?

A

Metformine (biguanide)

186
Q

Welk soort ligande zorgt ervoor dat de receptor onder zijn base-line activiteit terecht komt?

A

Invers agonist

187
Q

Hoe kan het beste de effectiviteit van de LMWH worden beoordeeld?

A

Bepaling van anti-factor Xa activiteit

188
Q

Welk van onderstaande is geen behandeloptie tegen hypoglycemie?
1. dextrose
2. glucose IV
3. Glucagon IV
4. Kalium iv

A

Kalium iv, dit stimuleert insuline en is dus juist behandeling tegen hyperglycemie

189
Q

Als een huisarts een ACE remmer start bij patient met hypertensie, welke invloed heeft dit op de secretie van ADH en aldosteron via het raas-systeem?

A

Aldosteronsecretie neemt af
ADH secretie neemt af

190
Q
A