Vetweefsel Flashcards

1
Q

vetweefsel

A

= vorm van BW
mannen: 20% abdominaal
vrouwen: 25% borst & dijen

voorkomen:
- subcutaan = onderhuids
- visceraal = rond organen

functie:
- energie reservoir
- nerveuze/hormonale beïnvloeding = adipocrienes
- vormgeving lichaam
- bescherming/stootkussen
- warmte houding/thermoregulatie
– rilling van spieren
– niet-rillen van spieren
- opvulling/plaatsbehouding

soorten
- univacuolair/wit
- plurivacuolair/bruin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wit vetweefsel

A

= univacuolair
-> gele kleur door carotenoiden
voorkomen: bijna alle vetweefsels
-> behalve oog/oor, penis/scrotum
- geboorte = uniforme dikte -> herverdeling door gelachtshormonen & adrenocorticotroop hormoon

kenmerken door functie:
1) opslag van vet
- grote centrale vacuole met vet
2) vetmetabolisme: zowel lipogenese & lipolyse
- goed GER
- veel pinocytose blaasjes
2) invloed op de rest van de cel
- perifere ring van cytoplasma = zegelringcellen
- verbreding bij cel & organellen
- slecht RER
extra
- geïsoleerd = rond, in groep = veelhoekig

structuur:
vetweefsel door BW-schotten verdeeld in lobben
-> doorbloeding
rond elke vetcel: reticulaire vezels = steun & onderlinge verbining

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

histogenese vetten & postnatale veranderingen

A

1) mesenchym cel
2) lipoblast ≈ fibroblast
3) vetdruppels aan een pool
4) vetdruppels aan andere pool
= vele vetdruppels appart in cytoplasma
= plurivacuolaire stadium
5) samensmelten tot 1 grote vetdruppel
= adipocyt

-> geborden met vetdepots
- in 30 week
- 25109 vetcellen
-> elk 0,6 mircogram
-> veranderingen tijdens postnatale periode & pubertijd
= rond kleine bloedvaten = ongediff BW cellen

andere periodes: meer vet = meer vet in cel ≠ meer vetcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

bruin vetcellen

A

= plurivacuolair
- kleur = hoog gehalte van cytochromen in mitoch
- winterslaapklier
- zoogdieren = schouder gordel
- mens:
-> volledige menselijke embryo
-> na geboorte: in de buurt van spieren (uit myoblast) & na stimulering witte cellen (sympatisch zenuwstel) = beige vetweefsel
-> afname bij ouder worden

functie: thermoregulatie

  • vele vetdruppels
  • veel mito
  • slecht RER
  • langsbloedvaten gerangschikt
    + verdeling in tussenschotten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

ACTH

A

= adrenocorticotroop
uit hypofyse
-> bepaalt verschol in plaatsing vetten
- adreno = bijnier
- coritcotroop : bijnierschors
-> ACTH invloed op bijnier

functies bijnier
1) bijnier merg = medulla:
- noradrenaline = acute stress hormoon -> op beta3-receptoren = lypolyse & energie
2) bijnierschors = cortex:
- aldosteron productie = minerale corticoïd = pompen in membranen & regulering ioen
- geslachtshormonen produceren
–> meer testoseron = viscerale stockage
–> meer estadion = stockage aan borst&dij
- cortisol = chronische stresshormoon -> op beta3-receptoren = lypofyse & energie
acuut = kort

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

warmte-productie van bruinvetweefsel

A

vet verbranden = beta-oxidatie
1) omzetten naar aceyl-CoA
2) omzetten naar acetyl-CoA
3) in krebscylcus

-> uncouple proteïn = enzym voor vet afleiden mitoch te beschermen bij overload
= warmteproductie
-> overmate ROS productie voorkomen

obese patiënten = verstoorde thermo regulatie:
-> UCP getraind
-> inefficente mechanisme voor vetverbranding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

adipocines

A
  • TNF = tumor neucrosis factor
  • IL = interleucine
    –> inflammatoire factoren
    = gekoppeld aan ontstekingsreacties & immuun respons
  • leptine
  • adiponectine
    -> visceraal vetproductie
  • chomokines
  • resistine
  • aromatose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

leptine

A

= adipocine
-> productie door vetweefsel
omgekeerde werking adiponectine

1) beïnvloeding hypothalamus
-> activering verzadigingscentrum = niet teveel vet opnemen

2) verhoogde lypolyse
-> controle vetmassa
overload vet = overproductie leptine
-> disbalans = toename ROS
-> diabetes ontwikkeling = insuline resistentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

adiponectine

A

= adipocine
-> productie door vetweefsel
omgekeerde werking leptine

meer productie
= groter insuline gevoeligheid
= meer vetopslag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

visceraal vet

A

produceerd leptine & adiponectine
-> belangerijk voor vetopslag

rond lever & spier = dominante plaatsen voor vetstockatie naast vetcellen
-> vetweefsel produceerd stoffen
= vetweefsel kan meer vetten opnemen
= inductie tot vetlever
= negatieve cross-talk

-> fibrose = BW die negatief voor lever
-> cyrose = falen van lever

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

aromatase

A

= adipocine
= enzym
-> testosteron wordt estradiol bij teveel vet
zowel bij man als vrouw
= voorkomen te hoge viscerale stockage
- vrouw: geen probleem
- man: vetstapelingsfunctie
-> negatieve cyclus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly