Genetica Flashcards

1
Q

definitie genen

A

= erfelijke eenheid
-> wordt van generatie op generatie doorgegeven
-> in chromosomen: mens = 46

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

monohybride overerving

A

= 1 kenmerk
= mendel
-> bonen: 7 eigenschappen
-> kunstmatige bestuiving

P: AxB
F1: 100% A
F2: 75% A, 25% B
-> 1e wet van mendel

conclusies
- erfelijkheids factoren zitten in apparte eenheden in cel
- 2 eigenschappen kunnen voorkomen maar 1 wordt onderdrukt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

definities genetica

A

allelen: 2 of meer varianten van een gen
locus: plaats op het chromosoom
A dominant allel: komt altijd tot uiting
a recessief allel: komt enkel tot uiting als het enige allel is
AA/aa homozygoot: cellen die gelijke allelen voor een eigenschap bezitten
Aa heterozygoot: cellen die verschillende allelen voor een eigenschap bezitten
fenotype: waarneembaar kenmerk van een cel
genotype: genensamenstelling van een cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wetten van mendel

A

1e = splitsingswet
twee raszuivere individuen (die maar een kenmerk verschillen) met elkaar kruist, dan zijn de F1-nakomelingen onderling identiek

2e = onafhankelijke overerving
de verschillende kenmerken worden onafhankelijk van elkaar overgeërfd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

uitzondering heterozygoot

A

intermediair fenotype
= onvolledige dominantie
= beide allelen komen tot uitting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

dihybride kruising

A

= 2 mogelijke verschillen
-> 9/3/3/1
= 2 afzonderlijke monohybride kruisingen
-> 2e wet van mendel

-> zelfde voor trihybride kruising

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

interacties tussen genen

A

1) epitstatische genen
vb: vachtkleur marmotten
-> 2 genen
1: productie van melaline P/p
2: afzetting van melaline Z/z
-> er moet eerst productie zijn voor dat afzetting invloed kan uitoefenen

  • een gen dat invloed van een ander gen toelaat/blokkeerd = epistatisch gen
  • een gen dat invloed uitoefent op een ander gen = modificerend gen

2) polygenie
vele genen op verschillende loci werken samen om 1 fenotype te laten uikomen
-> elk gen heeft weinig invloed maar samen vormen ze een bepaald fenotype

3) cumulatieve/additieve polygenie
genen die tot uiting komen worden bij elkaar gevoegd en zorgen voor 1 fenotype
vb: lichaamslengte

4) drempelpolygenie
expressie van een bepaald kenmerk komt pas tot stand na een bepaald aantal genen
vb: openrug = spina bifida

5) letale allen
= combinatie van allelen die leiden tot de dood
vb: kippen: allel voor korte poten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

polymorfisme

A

<-> polygenie = vele genen op verschillende loci
polymorfisme = vele varianten in genen
= veel verschillende allelen op dezelfde locus
- hemoglobine
- bloedgroepen
- glucose transporters

methodes opsporing:
- veranderingen chemische structuur
- immuniteitsreacties = elektroforese
-> veranderingen in ladingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

hemoglobine

A

= in rode bloedcellen
normaal: hemoglobine A
afwijking: hemoglobine S

-> homozygoot hemoglobine S
= kristalvorming in rodebloedcellen
= sikkelcelanemie = bloedarmoede

heterozygoten:
hele wereld 1-3 % S
-> verdwenen door survival of the fittest
Afrike, India & Midden-Oosten: 25%
-> blijft in circulatie door verhoogde bescherming malaria

-> 300+ vormen hemoglobine = polymorfisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

bloedgroepen

A

bloedgroep: A B AB 0
antigen: A B A+B geen
antistof: anti-B anti-A geen anti-A & -B
% 35 15 5 45
genotype: IAIA of I IBIB of I IAIB ii

-> O kan aan iedereen geen & enkel van O krijgen
-> AB kan enkel aan AB geven & van iedereen krijgen
-> X geeft aan niet anti-X stoffen
verkeerde ontvanging
- antigen x + antistof x = agglutinatie = klonteren
- hemolyse = afbraak rode bloedcellen

+ rhesussysteem
-> antagonisme tijdens zwangerschap

varianten komen voor op membranen van rodebloedcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

complicerende factoren uitkoming fenotype

A
  • penetratie
    % aantal mensen met fenotype/mensen die gentotype hebben
    -> wel/niet
  • expressiviteit
    de manier waarop een fenotype tot uiting komt
    -> als penetratie: weinig/veel
    –> expressiviteitscurve
  • niet-penetratie
    = overgang van expressiviteitscurve naar ander genotype
    -> overlap expressiviteitscurves = mensen met verschillende genotypes maar dezelfde fenotype
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

vb: invloed van omgeving op penetratie & expressiviteit

A

vb:
1) drossophila melanogaster
-> homozygote vliegjes voor stompe vleugels
- 20°C = kleine vleugelstompjes
- 30°C = normale vleugels

2) bergkonijn
witte vacht -> zwarte vacht oren/neus/poten
-> scheren
- normaal = wit
- ijs = zwart

3) methylering van genen
-> genen worden meer uitgeschreven
detoxificatie na duiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

erfelijkheid & milieu

A

1) genotype meegekregen bij bevruchtiging
2) reactie op huidige (mirco)milieu van bepaald genotype
= momentopname
= reactie-norm
3) ontwikkelingsruis
= toevalligheden
-> asymetrie in 1 organisme
vb: moedervlekjes, haar follikels
-> fruitvliegjes haarvormende cel als juiste verschuiving dochtercellen epidermis laag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

genetische/milieumatige variatie

A

variatie voorstellen in grafiek
= toevalskromme
≈ gauss-curve
hogere reactie milieu = meer verspreiding
-> gemiddeldes, varieaties, spreidingen, …

genetische variatie
= verschillen van genotypes rond het gemiddelde v/d populatie
milieumatige variatie
= verschillen van fenotypes rond het gemiddelde v/h genotype

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

veranderingen in genen

A

= mutatie
- weinig verschil
- onvoorspelbaar/willekeurig

soorten
- biochemische achtergrond
- effect op AZ in eiwitten
- spontane mutaties
- geïnduceerde reacties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

biochemische soorten mutaties

A

1) base-paarmutaties
= een basepaar wordt vervangen
2) transitiemutaties
= purine-pyrimidine basenpaar <-> purine-pyrimidine basenpaar
- GC <-> AT & TA <-> CG
3) transversiemutaties
= purine-pyrimidine basenpaar <-> pyrimidine-purine basenpaar
- TA <-> AT & GC <-> CG

17
Q

effect van mutaties

A

1) missende -
= veranderingen DNA ≠ verandering van codon ≠ verandering AZ
2) nonsense -
= veranderingen DNA = stop-codon
= fragment van eiwit ≠ werkzaam
3) silent -
= veranderingen DNA = veranderingen codon ≠ verandering eiwit
4) frameschift -
+/- nucleotidepaar
-> code shift = volledig ander eiwit

-> mutatie = beetje verlies functie = chronische aandoening
-> mutatie = geen binding = letale mutatie

18
Q

spontane mutaties

A

= kleine kans & willekeurig

1) tautomerisme
= base veranderd door herpositionering H-atoom
= ander bindingspatroon
= onjuiste paring

2) purificatie
= perlies purinebase A/G
= apurinische AP-plaats

3) deaminatie
= hydrolyse
-> normale base met amine groep -> atypische base met ketogroep
vb: C -> U & A -> HX (hypoanthine), 5-methylcytosine 5Mec -> T
corrigeren door DNA-herstelmechanisme

4) mislukte slipped strans
= denaturatie nieuwe streng tijdens replicatie
+ renaturatie op andere plek = slipping
-> invoeginge/verwijderingen

19
Q

geïnduceerde mutaties

A

1) chemicalien
- hydroxylamine
- base-analogen: bromodeoxyuridine BrdU
- alkyleringsmiddelen: N-ethyl-N-nitrosourea
- DNA-adducten: ochratoxina
- DNA-intercalatiemiddelen: ethidiumbromide
- DNA-crosslinkers
- oxidatieve schade

2) straling
-> C & T meest kwetsbaar
- niet-ioniseerdbare straling
– ultraviolet
= grenzende pyrimidine basen induceren tot covalente bindingen
= pyrimidinedimeer
– UV-straling (UVA)
= oxidatieve schade
- ioniseerbare schade
= gammastraling = vele mutaties
= kanker/overlijden

20
Q

gevolg schadelijk allel

A

natuurlijke selectie
-> enkel op fenotype

dominante mutaties = direct effect
recessieve mutaties = indirect
-> pas als homozygote nakomelijng

homozygoot schadelijk/letaal
-> kan heterozygoot voordelig zijn vb: hemoglobine
= pleiotroop

21
Q

veranderingen aan de chromosomen

A
  • structurele veranderingen
  • veranderingen in aantal
22
Q

structurele veranderingen chromosomen

A
  • crossing over
    = uitwisselen van stukken tijden meiose
    ≠ aantasting structuur: homologe chromosomen
  • deletie
    = deel verloren
  • duplicatie
    = deel verdubbelt
  • translocatie
    = uitwisseling met een niet-homoloog chromosoom
    vb: erfelijke Downsyndroom/mongolisme/mongoloïde idiotie
    = extra 21e chromosoom op ander
  • inversie
    = deel omgedraaid in eigen chromosoom

-> chemicaliën & ioniserende straling kan inductief werken

23
Q

veranderingen in aantal chromosomen

A

= homologe chromosomen tijdens meiose I niet goed gescheiden
= non-disjunctie

  • non-disjunctie 1 chromosoom = polysomie
    = veranderingen in aantal van enkele chromosomen
    monosomie = 2n-1 = letaal
    trisomie = 2n+1 = levensvatbaar
    vb: niet erfelijke syndroom van Down
    = 3x21e chromosoom
    oorzaak = hoge leeftijd moeder 20 jaar -> 45 jaar = 50x groter
    = verstoord meiose verloop ovulatie
  • non-disjunctie alle chromosoom = polyploïde
    = veranderingen in aantal van alle chromosomen
    -> diploïde gameet
    -> triploïde organisme
24
Q

geslachtsgebonden erfelijkheid

A
  • geslachtelijkheid ≠ erfelijk
    -> kenmerken om gesclachtschromosomen
    autosomen = normale homologe chromosomen
    heterosomen = geslachtschromosomen
    X>Y
25
Q

geslachtsbepaling

A

= door man X/Y

-> kans niet 50/50 = veranderingen seks-ratio
- verschillen in X/Y spermatozoa
- verschillen sterfte voor geboorte
= meer vrouwen

fouten

1/4000
- XO = vrouwen
= syndroom van turner
= stieriel, gedrags- & cardiovasculaire problemen
+ intermediaire vorm = deel van Y chromosoom komt mee

  • XXY = man
    = klinefelter
    = steriel
26
Q

genen op X/Y-chromosoom

A

X>Y
-> bevatten toch dezelfde genen

90 genen X
–> 1/2 wordt geïnactiveerd = dubbele productie voorkomen = Barr-lichaampje
= willekeurig vaderlijk/moederlijk
-> geslachtvoorspellen
- rood/groen-kleurenblindheid
- Xg-bloedgroep
- hemoglobine
- glucose-6-fosfaat-dehydrogenase

89 genen Y
- 9 = pseudo-autosomale zone
- 80 ≠ pseudo-autosomale zone
– eiwitten in alle cellen
– eiwitten voor mannelijke geslachtsorganen
korte arm:
= Seks Determination Region Y SRY-gen
= geslachtsbepaling

27
Q

verschil man/vrouw

A

-> geen verschil genen
= verschil activiteit

  • oestrogeen
    = meer productie bij vrouwen
    -> uit cholesterol ≠ eiwitten
    maar door enzymen = eiwitten
  • testoseron
    = meer productie mannen
    -> concentratie bepaalt vorming genitale weefsel
    = reactie vermogen weefsel op hormonen
  • onderdrukking van genen kan bij vrouwen plaatsvinden
    op Y = altijd tot uiting
    op X = altijd tot uiting bij man, bij vrouw niet als recessief
28
Q

koppeling van genen

A

= met kennis van chromosomen afwijkende gegevens mendel verklaren
Morgan:** dorsophila-kruigsingen**
= verklaring
-> meerdere genen op chromosoom
= koppelingsgroep
notatie A/B of a/b
-> gekoppelde genen zullen altijd dezelfde set van eigenschappen hebbe

crossing-over = verandering van set = recombinanten

29
Q

chromosoom kaarten

A

recombinanten = enkel als crossing-over
-> genen verder van elkaar = meer mogelijkheden voor crossing-over
onderlinge afstand = #recombinanten/#tot x 100%
cM = centi-Morgan

-> als 50cM
= maximale afstand
= ongekoppelde genen & ongekoppelde kruising

complicerende factor: meerdere crossing-overs tussen 2 genen
-> kortere afstanden = betrouwbaarder
- oneven aantal = verandering
- even aantal ≠ verandering