Bindweefsel Flashcards

1
Q

algemeen bindweefsel

A

= been & kraakbeen
F.
- verbind cellen en organen
- geeft steun

opbouw
- cellulair
–> maakt vezels & grondsubstantie aan
- extracellulair
– vezels
– grondsubtantie
– weefsel vloeistof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

vezels

A
  • collagene vezels
    + reticulaire vezels
  • elastische vezels
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

types collageen

A

= meest voorkomende type eiwit: 30% droge gewicht
5 types

  • type 1 TAND/SPIER
    samenstelling: 1 alfa1 + 2 alfa 2
    voorkomen: dermis, dentine, sclera oog (= oogrok), fascia, kaspels organen, vezelig kraakbeen
    synthese: fibro/osteo/condro/odontoblast (dentine)
    functie: heel trekvast
  • type 2 KRAAKBEEN
    samenstelling: 3 alfa1
    voorkomen: hyalien/elastisch kraakbeen
    synthese: chondroblast
    functie: weerstand tegen midelmatige druk
  • type 3 ORGANEN
    samenstelling: 3 alfa1
    voorkomen: gladspierweefel, endoneurium, arteriën, lever, milt, nier, long
    synthese: gladdespiercel, fibroblast, reticulumcel, cellen van schwannn, heptatocyt (lever)
    functie: vormveranderingen voorkomen
  • type 4 HUID
    samenstelling: 3 alfa1
    voorkomen: lamina basalis, epitheel & endotheel
    synthese: epitheel & endotheel
    functie: steun, hechting, filtratie
  • type 5 ? ? ?
    samenstelling: 3 alfaA & 3 alfaB
    voorkomen: lamina basalis van placenta & sommige bloedvaten
    synthese: ?
    functie: ?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

collagene vezels

A

funtie:
- trekvast
-> afhankelijk van richting collageen vezels
- weinig elastisch
-> elastisciteit door golvingen

structuur = tropocollageen:
3 polypeptide-subeenheden = tripelhelix
- alfa1 = lange onvertakte fibrillen met grote bundels vezels
- alfa2
-> kop-staart verbindingen + zijdelinkse verbindingen

aminozuren: Gly, Pro, hydroxyproline, Lys

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

reticulaire vezels

A

= vorm van collagene vezels

voorkomen: lamina basalis, gladde spiercellen, zenuwvezels, beenmerg & lymfoïde organen (lever, endocriene klieren)

functie:
- steun door samenhang met lymfoïde organen
- tijdelijke vervanging bij: embryogenese, ontsteking & wondgenezing
-> later vervanging door collagene vezels

structuur:
-> vooral collageen type 3
+ glycoproteïnen & GAG
–> ruimtelijk net complex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

elastine vezels

A

voorkomen: gevensterde membranen vb bloedvaten = vezelnetten
-> versmelten door toename amorfe materiaal

funtie:
- weinig trekvast
- heel elastisch

onstaan
1) tubulaire fibrillen = matrix
2) afzetting van druppelvormige condensaties = pro-elastine
3) amorfe elastine vorming
= elastine (Gly, Pro, Ala, Val)
+ onderlinge verbindingen = desmosine-crosslinkers
–> golvend netwerk met spiraalgewonden globulaire proteïnen

aminozuren: Gly, Pro, Val, Ala
+ desmosine als crosslinkers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

genetische aandoeningen BW

A

1) Elders-Danlos syndrome

  • klassiek type
    type 1 collageen HUID
    = snel openscheuren, slechte huid
  • hypermobiel type
    type 2 collageen = gewrichten: hyperlax, luxaties & supluxaties
    vb: uit de kom
  • vasculair type
    type 3 = bloedvaten: erg gevoelig aan druk aortha = gemakkelijk springen of uitpuilen = aneurysma
    oplossing = stand = versterking wand

2) Marfan syndrome
ander collageen type & problemen met grondmatrix

3) osteogenesis imperfecta
slecht collageen in bot = moeilijke afzetting tijdens calcificatie

4) lewis-dietz syndrome

-> problemen productie collageen
= te weinig collageen
+ aangemaakt collageen is fout

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

gevolgen intesne inspanning

A

micro-trauma spierweefsel
= trainingseffect
= scheuring bindweefsel
-> hydroxyprolines in bloed & urine
= meten van inspanning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

grondsubstantie bindweefsel

A

= amorfe intercellulaire grondstantie
-> afgescheiden door cellen
heel visceus = belemmering indringen andere partikels

structuur:
1) glycoproteïnen
-> 80% eiwit 20% koolhydraat
vb:
- fibronectine = hechten van bindweefsel onderling
- laminine = hecten epitheel aan lamina basales

2) glycosaminoglycanen
= proteoglycanen = GAG
-> 80% koolhydraat 20% eiwit
veel hydroxyl/carboxyl/sulfaat groepen = sterk hydrofiel = polyanionen
-> kationen (Na) & water aantrekken
= hydratatie mantel
= wateropname na druk gewrichten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

soorten GAG’s

A

glycosaminoglycanen
lineaire polysachariden uit disachariden
+

1) hyaluronzuur
voorkomen: navelstreng, gewrichtsvloeitstof, glasachtig ooglichaam, kraakbeen
geen interactie met collageen
-> niet met sachariden maar met eiwit-as = proteaglycanmolecuul
–> lysosomale vervanging om de 2/4 dagen

2) dermatansulfaat / chondroïtine-sulfaat B
voorkomen: allle structuren bestaande uit collageen
interactie: laag niveau, vooral met niveau 1

3) chondroïtine-4 of 6-sultaat / condroïtine-sulfaat A of C
voorkomen: hyalien/elastisch kraakbeen, tunica media arteriën, nucleus polposus van tussenwervelschijven
interactie: hoog niveau, vooral met type 2

4) heparansulfaat
voorkomen: structuren met veel reticulaire vezels
interactie: gemiddels, vooral met type 3

sulfateerde GAG: –> lysosomale vervanging om de 7/10 dagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

weefselvloeistof bindweefsel

A

vorming:
capillair wand = semipermeabel
-> samen stelling weefsel vloeistof ≈ bloed
behalve voor bloedplasma = drage pinocytose door wand

1) hydrostatische druk van bloed/weefsel
-> door hart wordt vloeistof door capilair want geduwd
2) colloïd-osmotischde druk van bloed door proteïnen
-> door verschil in bloedplasma wordt vloeistof aangeduwd
–> colloïd-osmotischde druk < hydrostatische druk

= het weefselvloeistof krijgt constant water & afvalstoffen bloed binnen
-> wegvoeren via lymfestelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

verdeling van krachten weefsel vloeistof

A

proximaal = artiele zijde: hoge druk hart
–> colloïd-osmotischde druk < hydrostatische druk
= water naar weefsel vloeistof
= afvoering door ymfe

distaal = veneuze zijde: lage druk hart
–> colloïd-osmotischde druk > hydrostatische druk
= water naar bloed
= afvoering door bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

collageen vezels in de grondmatrix

A

eiwitten verankeren vezels tegenover elkaar
-> ankereiwitten vb: tenascine
= koppeling grondmatrix x collageenvezels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

gevolg anorexia

A

= voeding halen uit spieren & BLOED
-> lagere hoeveelheid albumine
= verstroring colloïd osmotische druk
= massale uitdrijving vocht uit bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

cellen in bindweefsel

A

1) fibro/chondro/osteo/odontoblast
activiteit: productie vezels & grondsubstantie
functie: structureel

2) plasmacel, lymfocyt, eosinofiele granulocyt
activiteit:
- productie antilichamen = humorale immuniteit & immunocompetente cellen = cellulaire immuniteit
- fagocytose van antigen-antilichaamcomplexen
funtie: immuniteit

3) macrofaag, neutrofiele granulocyt
activiteit: fagocytose van vreemde substanties & bacteriën
functie: immuniteit

4) mactcel
activiteit: afgifte van farmacologisch werkzame stoffen
funtie: farmacologische werking

5) vetcel
activiteit: opslag van neutrale vetten & warmteproductie
functie: enegiereservoir

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

fibroblast

A

= actief synthetiserende cel

kenmerken door functie
1) eiwit synthese
- fijn verdeeld chromatine & grote nucleus = ovale & grote kern
- goed RER & GA
2) afscheiding
- onregelmatige plasma-uitlopers
3) turnover
- weinig & slanke mito
- weinig lysosomen: wel fagocytose voor collageen afbraak = lange vacuolen

normaal weinig deling
-> veel bij wondgenzing
+ ontwikkeling myofibroblasten

17
Q

fibrocyt

A

= rustende vorm
- kleiner
- minder uitlopers
- afgeplat
- lange kern
- acidofiel cytoplasma: kleiner RER & GA
–> kan na stimulering opnieuw omkeren naar fibroblast

18
Q

mastcellen

A

voorkomen = dermis, darmkanaal & luchtwegen

kenmerken:
- ovale & grote cel
- basofiele granula
- ronde & centrale kern
- geen delingen: lang levende cellen

functie:
1) allergische reacties & parasitaire infecties
door herpanine, histamine in granula
= doorbloeding vergroten bij allergie
-> anti-histamine = tegen allergie ≠ trainingseffect

2) eosinophil chemtactic factor = anaphylaxis = ECF-A
= in bepaalde omstandig heden
-> anaphylaxis = oovergevoeligheids reactie tegen bepaalde stoffen
= anafylactische shock

19
Q

plasmacellen

A

voorkomen: specifieke gebieden in lymfoïde organen
- normaal weinig
- veel bij weefsel met veel binnendringende bacteriën/lichaamsvreemde eiwitten = slijmvlies darm
- gebieden met chronische ontstekingen

oorprong:
B-lymfocyt -> plasmablast -> plasmavel

kenmerken:
- ovale & grote cel
- basofiel cytoplasma: goed RER & GA
- GA & centriolen vlak naast kern
- wielvormig heterochromatide in kern
- geen delingen: eindstadium

functie:
productie van antilichamen

20
Q

chromatoforen

A

= gepigmenteerde cellen
voorkomen : bindweefsel
iris, hersenvliezen, inwendig oor

oorsprong: ectoderm, neurale lijst

kenmerken
- veel melanine granula
- slecht bewegelijk

functie
- licht adsoptie
-> ophopingen = mongolenvlek op huid
- geen rol pigmentatie huid

21
Q

macrofagen

A

functies
- opname & vertering van vloeistofdruppels
- activeren & mobiliseren van cellen immuunsysteen
- bascherming tegen virusssen, bacterien, protozoa, schimmels, meercellige organismen & tumoren

kenmerken door functie
1. opname van stoffen
- goed pino/facocyterend vermogen
- amoeboïd beweegelijk
- cytoplasma uitlopers
- veel microtubuli
2. vertering van stoffen
- veel lysosomen
- goed RER = aanmaak van enzymen
- goed GE = aanmaak lysosomaal membraan
3. langlevende cellen
- soms voorkomen in epitheloide cellen = fuseren tot reuzen cellen in ontstekingshaarden

22
Q

mononucleair fagocytensyteem

A

= oorsprong fagocyten

1) cellen in beenmerg
-> mitose
2) monocyten
3) door bloed naar bindweefsel
4) macrofagen
5) magrofaag x voorlopen monocyt = 1 geheel
-> lokale proliferatie door promonocyten die afgegever zijn door bloed

23
Q

verschil monocyt -> macrofaag

A

->
- beter RER & GA
- grotere cel
- meer lysosomen
- meer microtubili & microfilamenten

24
Q

fuseren macrofagen

A

= vorming veelkernige reuscellen
= een cordon vormen rond ontstekingshaarden
-> samen met epitheïde cellen
= bij specifieke pahtologie

25
Q

leukocyten

A

voorkomen: bindweefsel
oorsprong: migratie uit bloedwant
-> vooral bij ontstekingen

soorten
1) eosino granulocyten = regulatie ontsteking
- grote granula = lysosomen
- plat kristal
- 2 lobben in kern

2) basofiele granulocyten
- minder granula
- gelobde kern

3) lymfocyten

26
Q

lymfocyten

A

antilichamen = eiwitten
RER, fijn chromatine, grote kern, basofiel

soorten
- T-lymfocyten = cellulaire immuniteit = langlevend
- B-lymfocyten = humorale immuniteit = kortlevend
-> heterogene populatie

27
Q

onderverdelingen bindweefsel

A

steunweefsels
- kraakbeen
- been

BW met eigenschappen
- vetweefsel
- elastisch weefel
- mucoïd weefsel
- weefsel

BW in engere zin
- ijl = losmazig = geordend
- dicht = ongeordend

28
Q

losmazig bindweefsel

A

functie & voorkomen
- vult ruimten tussen spiervezels = intersitium
- ondersteunt epitheel
- omgeeft bloed- & lymfevaten
-> zorgt voor behoud van diffusie

structuur:
- cellulair > extracellulair
= fibroblasten, vetcellen & macrofagen

kenmerken
- goed vervormbaar
- goed doorbloed
-> reactief weefsel: oedeem (vochtaanwezigheid), onstekingen & overgevoeligheids reacties
- collageen>elastine>reticulaire vezels

29
Q

dicht bindweefsel

A

–> veel collagene vezels = erg trekvast
structuur
- cellulair > extracellulair
= fibroblasten

  • ongeordend
  • geordend
30
Q

geordend dicht bindweefsel

A

= trekvast in 1 voornamelijke riching
-> verschillende lagen = meerdere trekrichtingen
–> met overstekende vezels = geheel
voorkomen: fascia, aponeurosen, pezen, onregelmatife structuren kapsel organen

31
Q

ongeordend dicht bindweefsel

A

= trekvast in alle richtingen
voorkomen: dermis huid, submucosa darmen, bindweefselkapsel rond organen (milt, lymfeklieren, ganglia)

32
Q

pezen

A
  • cilindervormige verbinding skelet x beenderen
  • wit = hoog collageen gehalte
  • weinig grondsubstantie

structuur:
- evenwijdige, geordende dicht bindweefsel
= cellen in rijden met vliesvormige uitlopers
= vleugel cellen voor verbinding
–> omgeven door ijlbindweefsel
= bloedvaten & zenuwen

-> buitenkant = omhulling = peritendineum
= 2 lagen
= bekleed met endotheelachtige cellen van mesenchymale oorsprong
-> ruimte tussen in = viskeuze vloeistof ≈ synoviale vloeistof
- water, eiwitte, ionen & GAG = smeermiddel

33
Q

elastisch bindweefsel

A

max 50% elastine, rest = collageen
= gele kleur
voorkomen: lig. flava wervelkomon, lig. suspernsorium penis
functie: hoge elasticiteit

sturctuur:
dikke elastische vezels
-> tussenschotten: fibroblasten & ijlbindweefsel (=verdere versmelting voorkomen)

34
Q

reticulair bindweefsel

A

= reticulaire cellen die reticulaire vezels produceren
voorkomen: mazen bloedvormend beenmerg & lymfoïd weesel (lymfeklieren & milt)
functie: ondersteuning van bloedvormende cellen & huishouding hemopoïetische cellen

structuur: vertakt netwerk van reticulumvezels
cellen:
- grote kern
- lange cytoplasma-uitlopers

35
Q

mucoïd bindweefsel

A

voorkomen: navelstreng = gelei van wharton = enkel tijdens embryonale period
functie: voorkomen afknellen bloedvaten
-> watergehalte & turgor kan hormonaal bepaald worden

structuur:
= overmaat GAG: hyaluronzuur
collagene > reticulaire & elastine
cellen = samenhangende vertakte fibroblasten

36
Q

hemopoïtesch

A

voorkomen: rode beenmerg
oorsprong: mesoderm
= gevoelig aan erythroproteïne = epo

structuur:
hemapoïetisch stamcellen HSC’s
= mulitpotent
-> zowel lymfoïde/myeloïde lijn
-> aanleiding tot andere bloedcellen
= hematopoëse in rode beenmerg
= regulering aantal bloedcellen

37
Q

lymfoïde/myeloïde lijn

A

vanuit hemapoïetische stamcellen HSC’s

myeloïde lijn: 1
- dendritische cellen
- monocyten
- macrofagen
- neutrofielen
- basofielen
- eosinofielen
- erytrocyten
- megakaryocyten tegen bloedplaatjes

lymfoïde lijn: 10.000
- T-cellen
- B-cellen
- kliercellen

38
Q

regeneratie van BW

A

= grote regeneratie
-> 1e vervanging van weefsels
= granulatie weefsel
- hobbelig
- veel bloedvaten
- onregelmatige tussenstof

1) vervanging door oorprongelijke weefsel
2) wordt litteken = remodellering = dicht collageen & vaatarm
-> chirurgische snijwonden
3) blijft als geen regeneratie mogelijk is

-> collageen vernieuwing = traag/niet
= dicht & stabiel eiwit
-> losmazig = snel

39
Q

voeding & innervatie bindweefsel

A

intermediair = matrix
= diffusie voedings&afvalstoffen

gebrek aan vitmine C
= geen cofactoren productie collageen
= geen vervaning collageen
= degenratie bindweefsel = scheurbuik

afbraak = enzymen geproduceerd door de BW-cellen