Spierweefsel Flashcards
spierweefsel
- skeletspierweefsel
- hartspierweefsel
- glad spierweefsel
-> gemeenschappelijke kenmerken
- mogelijkheid tot contractie
- mogelijkheid van conductie van zenuwinflux
delen van een spier
- epimysium -> pees -> pierost bot
spier - perimysium
spierbundels - endomysium
spiervezels
spiercellen
= samengesmolten cellen
= syncitium
kenmerken door functie
1) samentrekken
- lengtestreping = myofibrillen = contractiele eiwitten
– lichte strepen = I/isotrope banden = actine
– donkere strepen = A/anisotrope banden = myosine
2) verbruik van energie
- veel glycogeen
- veel vetdruppels
-mitochondrion
– intermyofibrillaire mitochondrion
= parallel aan myofibrillen
= sacrosomen & glycogeen particels
– subsacrolammale mitochondrion
= net onder celmembraan
= opname substraten & energie voor signalisatie
3) turnover eiwitten
- veelkernige cellen net onder sacrolemma
- slecht RER & ribosomen = tegen “regel”
contractiele eiwitten indeling
A-band = myosine
I-band = actine
-> overlap actine = Z-band = Zwichenschiebe
-> afstand tussen 2 Z-banden = sarcomeer
contractie:
-> actine & myosine filamenten schuiven over elkaar
= Z-banden dichter bij elkaar
volledige overlap niet mogelijk: H-band op myosine blijft over
-> midden van H-band = dense condensatie myosine
= M-streep = Mittelschiebe
myosine
= contractiel eiwit
- staart = recht deel = licht meromyosine
- kop = globulair deel = donker meromyosine
actine
= contractiel eiwit
filament = F-actine
= dubbele helix van globulaire/G-actine
-> monomeren vormen draden
+ tropomyosine draad gewonden rond F-actine
+ troponine eenheden op tropomyosine
-> calmoduline in gladspierweefsel
= 3 globulaire eiwitten
- TnT = binding met tropomyosine
- TnI = binding met actine
- TnC = binding met Ca2+
tropomyosine ligt over de contact plaatsen op F-actine
= binding met myosine voorkomen
= contractie voorkomen
-> binding van TnC met Ca2+
= tropomyosine ondergaat vorm verandering
= contact plaatsen komen vrij
= contractie
triade structuur
= skelet spierweefsel
- T-tubulus = invaginatie van het sacrolemma
- 2 x sacroplasmatisch reticulum SR = ER
-> terminale takken dicht tegen contractiele eiwitten
1) actiepotentiaal
2) overdracht aan SR
3) vrijgeven Ca2+
= begin contractie mechanisme
contractie mechanisme skeletspier
= sliding filament principle
= verschuiving myosine t.o.v.
1) actiepotentiaal
2) motorische eindplaat
3) triade-structuur = overdracht naar SR door T-tubulus
4) lozing van Ca2+
5) Ca2+-gevoelige receptoren op SR geactiveerd
6) meer lozing van Ca2+ = positieve cyclus
7) Ca2+ boven drempal waarde
8) binding van Ca2+ op TnC
= conformatieverandering van tropomyosine door lading
9) binding conctactplaatsen actine x kopjes myosine
10) hydrolysatie van ATP in myosine kopjes
11) powerstroke van myosine kopjes
12) Z-strepen dichter bij elkaar
13) nieuwe binding: ADP vervangen door ATP
= lossen van myosine kopjes
= cyclus opnieuw beginnen
relaxatie mechanisme
1) SERCA-pompen
= Ca2+-Mg2+/ATP-ase pompen
2) concentratie Ca2+ onder drempel waarde
3) binding Ca2+ & TnC wordt verbroken
= conformatieverandering tropomyosine
4) bindingsplaatsen contactplaatsen actine x myosinekopjes verbroken
5) geen contractie
innervatie van skeletspier
1) controle mechanismen spier
- spierspoel
- goli-pees-complex
2) naar CZS: dorsale hoorn = sensibel
vanuit CZS
3) hersenen
- primaire- & secundaire motorische cortex = PMC/SMC
-> actiepotentiaal van PMC
4) ruggenmerg
- ventrale hoorn = motorisch & uitvoerend
-> actiepotentiaal van ventrale hoorn
5) PZS
-> langs alfa-moto-neuronen
- afhankelijk van motoriek: tot 200 spiervezels vb quadriceps femoris
6) toekomen op spiercel = motorische eindplaat
- NT = acetyl-choline x musculaire nicotine-receptor
-> MNR = kanaal
bij binding = influx Na+ = depolarisatie
magnesium tekort
Serca-pompen werken niet
= Ca2+ concentratie blijft boven DW
= blijvende contractie
spierspoel
= lengte receptor
1) normale spiervezel
= extrafusale spiervezel
= contractiele eiwitten over gehele spiervezel
2) spierspoel vezel
= niet-extrafusale spiervezel
- dikke vezels = 1a afferente zenuw
= opgehoopte kernen
= proprioceptie
1) lengte uitrekking
2) toenamge actiepotentiaal
= dynamische reactie - smalle vezels = 2a afferente zenuw
= kernketting vezel
1) geen verandering
2) toename actie potenriaal
= statische raectie
verschillen skelet - & hartspierweefsel
oorsprong Ca2+
- skelet = 100% SR
- hart = 50/50 SR & naburige cellen
cllen
- skelet = syncytium
- hart = functioneel syncytium
organellen
- skletet = triade structuur
- hart = diade structuur
bindweefsel
- skelet = alles omgeven
- hart = mogelijkheid tot communicate
troponine
- skelet = TnC
- hart = calmoduline
Golgi-pees-complex
= overgang aan pees
1) spiertonus overschrijd drempel waarde
2) naar interneuron in CZS
= inhiberende post-synaptische NT
-> GABA = gamma-amino-boter-zuur (acid)
3) naar alfamotoneuron geinhibeerd
4) alle tonus lossen
-> voorkomen afscheuring pees
soorten spiervezels
type 1
= anaerobe vezel
= rode spiervezel
functie: uithouding
-> door oxidatieve fosforylatie
kenmerken
- minder myofibrillen = dunner
- meer SR
- meer mito met veel cristae
- tragere & langdurige contractie
bezenuwing: minder gemyeliseerd = langer signaal
type 2
= aerobe vezel
= witte spiervezel
functie: sprint
-> door glycolyse
kenmerken
- meer myofibrillen = dikker
- minder mito (glycolyse in cytoplasma)
- minder SR
- snelle & korte reactie
bezenuwing: meer gemyaliseerd = kort singaal
-> a = 100% sprint
-> x = 80% sprint = tussenvorm
regeneratie van skelet spieren
1) opruimen door macrofagen
2)
- klein = basale membraan intact = proliferatie van syncitium
- groot: statelliet cellen vormen nieuwe
= niet versmolten myoblasten tijden embryonale ontwikkeling
= reservespiervezels
3) bindweefsel regeneren
modificaties van spieren
training
uithouding = type 1
sprint = type 1
interval = type 1&2
1) training = microtrauma
= hypertrofie = grotere masa
- delen van stateliet cellen & versmelten met syncitium
- verhoogt aantal contractiele eiwitten
- toename perimysium
2) immobilisaatie = afbraak van contractiele eiwitten
-> lange tijd in verkorte positie = gehele sacromeren afbreken
-> afname BW trager als SW
-> maximale atrofie = 10% blijft over = oercellen
cellen hartspierweefsel
≠ syncytium
= functioneel syncytium
-> apparte cellen die als 1 cel functioneren
kenmerken door functie:
1) contractie
- radiale veldje myofibrillen
= veldjes van Cohnheim
2) energie verbruik
- veel mito, zelfde organisatie skeletspier
- glycogeenkorrels
3) geen generatie
- lipfuschine korrels = ouderdomspigment = restlichaampjes
4) Ca2+-oorsprong
- slecht SR
- verbinding met trapstructuur andere cellen
– liggende trede = gap junctions = depolarisatie doorgeven
– staande trede fasciae adherentes = zonulae adherentes &desmosomen
5) andere cenorganellen
- centrale kern met fibrillen vrije zone
-> tussen cellen
= disci intercalates
= losmazig BW met capillairen
diade structuur
= harspierweefsel
- T-tubulus > als bij skeletspier
-> groter & bedekt door doorlopende lamina basalis
- SR
-> terminale takken minder ontwikkeld
innervatie van hartspier
autonomie = ritmische contractie
-> cellen van Purkinje
modificaties
= autonome zenuwstelsel
- orthosympatisch = stress
-> adrenaline x musculaire nicotine receptor = snellere contractie
- parasympatisch = rust
-> acetyl-choline x nicotine receptor = tragere contractie
-> samen spel van knopen in hart
cellen van purkinje
functie: ritmische contractie hart
-> geen K-kanalen = constate afloping membraampot
-> DW bereikt = contractie
-> cyclus opnieuw beginnen
kenmerken
- groot & kettingvormig -> subendocardiaal
- veel glycogeen
- weinig myofibrillen
-> wenig mito
- zwak SR & geen T-tubulus
-> moet geen signalen ontvangen/Ca2+ lozen
- omliggen BW
ketting met veel desmosomen
-> laatste cel x spiercel
knopen in hart
1) sinusvenosus knoop
= in rechter ventrikel = inkomen venae
= dominante knoop
-> basale hartfrequentie = 60-70
2) artrioventriculaire knoop
= kruispunt atriae & ventrikels
-> lagere frequentie = 50
3) bundels van His
= septum in ventrikels
-> lagere frequentie = 30
-> allemaal gelijkdende weefsel
voorkomen gladspierweefsel
tunica musculares van holle organen
= regulering grootte, beweging & uitdrijving
- cardio-vasculair
- gastro-intestiaal
- urogenitaal
- ademhalingstelsel
soorten van gladspierweefsel
1) multi-unit-type
= afzonderlijk reageren
vb bloedvaten = drukregulatie afhankelijk per cel
2) single-unit-type
= pseudosynctiale organisatie
-> gap junctions
vb darm = contractie golf
-> overschakeling is mogelijk = uterus
- zwangerschap = mulit-unit
-> massa beweging voorkomen
- partus/worp = single-unit
-> uitdrijven = massabeweging