Epitheel Flashcards

(33 cards)

1
Q

de primaire weefsel

A
  • epitheel
    = dekweefsel
  • bind- & steun weefsel
  • spierweefsel
  • zenuwweefsel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

functies epithelia

A

epitheel ≈ alles boven basale membraam
- bekleden of bedekken van oppervlaktes = huid
- opname van stoffen = darmwand
- afscheiden van stoffen = klieren
- opnemen van prikkels = neuro-epitheel
- samentrekken = myo-epitheel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

oorsprong epithelia

A

ectoderm = huid, mond, neus holte
mesoderm = nier
endoderm = spijsverteringsstelsel, klieren (lever & pancreas)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

classificatie van epitheel

A

bedekkend epitheel

  • 1 lagig epitheel
    – plat/plaveiselepitheel
    – kubisch epitheel
    – 1lagig cilindrisch epitheel
  • meerlagig epitheel
    – verhoorned meerlagig plaveiselepitheel
    – niet-verhoorned meerlagig epithaal
    – meerlagig cilindisch epitheel
    – overgansepitheel
  • meerrijig epitheel
  • neuro-epitheel
  • myo-epitheel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

1 lagig epitheel

A
  • 1lagig plat/pleveiselepitheel
    voorkomen: lis van Henle in nierbuisje, vliezig labyrint in oord
  • kubisch epitheel
    voorkomen: klieren & kliergangen vb schilklierfollikes & nierbuisjes = nefronen
  • 1lagig cilindrischepitheel
    voorkomen: darmkanaal vanaf slokdarm
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

meerlagig epitheel

A
  • verhoorned plaveisel epitheel
    voorkomen: huid
    basale membraam = kubisch/cilindrisch
    -> platter
    oppervlak = platte hoornschilfers ≠ kern
  • niet-verhoorned plaveisel epitheel
    voorkomen: slijmvliezen vochtige holten vb: mond, anus & vagina
    ≈ verhoorned behalve:
    oppervlak = platte cellen die kern behouden
  • meerlagig cilinderepitheel
    voorkomen: conjunctiva oog, uitvoersgangen klieren & urethra
  • overgangs epitheel
    voorkomen: urinewegen = blaas, ureter & proximaal urethra + pseudo meigs bronchi
    oppervlakkig = grote cellen
    lumen = bolvormig
    -> vormverandering bij uitrekking blaas
  • meerrijig epitheel = pseudomeerlagig
    voorkomen: trilhaarepitheel luchtwegen
    ≠ meerdere lagen
    -> cellen liggen op verhschillende hoogtes
  • sommige cellen niet tot oppervlakte/basale membraan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

andere vormen van bedekkend epitheel

A
  • neuro-epitheel
    voorkomen: cellen van smaakknoppen
    gespecialiseerd in sensorische functie
    -> afferente zenuwen innervatie
    ≠ neurosensorische cellen: eigen uitlopers
  • myo-epitheel
    voorkomen: secretroire delen zweetklieren, speekselklieren & melkklieren
    mogelijkheid tot contractie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

ontstaan klierepitheel

A
  1. proliferatie van bedekkend epitheel
  2. binnendrining onderliggend weefsel
  3. differentieren
  4. klierepitheel
  5. productie macromoleculaire stoffen ≠ bloed of weefsel vloeistof
  6. opslag in druppels of geen opslag
  7. endocriene of exocriene afscheiding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

soorten klierepitheel

A
  • 1 cellig
    = geisoleerde klieren
    vb: slijmbekercel darmepitheel & trachea
  • meercellig
    = celgroepen
    = meeste klieren
    -> omliggend kapsel met septa die verdelen in klierlobben
    -> bloedvaten & zenuwen kunnen alles bereiken
  • exocriene klieren
    = klierafvoergangen
    = afgeven aan ruimte naast oppervlakkig epitheel
    ≠ doorboren lamina basalis
    – enkelvoudige klieren
    – samengestelde klieren
  • endocreine klieren
    ≠ kleirafvoergangen
    = rechtstreeks aan bloed afgeven
    = doorboren lamina basalis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

soorten lozing klieren

A

1) endorcrien
= afgeven aan bloed

  • strengen die samen hangen met bloedcapillairen
    voorkomen: bijnier, bijschildklier, hypofyse voorkwab
  • vesiculaire type
    = cellen rond follikel gevuld met vloeitstof
    voorkomen: schildklier

2) exocrien
= afgeven aan lumen

  • eccriene secretie
    = netto lozing
  • apocriene secretie
    = deel van cytoplasma gaat mee
    vb melkklier = vetdruppels omgeven door membraan
  • holocriene secretie
    = cellen als geheel
    vb talgklier huid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

exocriene klieren

A

secretoir deel
-> secreetproducerende cellen & afvoercellen
= product afvoeren
-> kunnen invloed watergehalte & inonenconcentratie
vb: speekselklieren

vormen
- tubulair = buizen
- gewonden tubulair = gewonden buizen
- acinair = bolvormig
-> tubulo-acinair = samenstelling

  • enkelvoudige klieren:
    1 onvertakte afvoering
  • samengestelde klieren
    vertakte afvoering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

combinaties exo&endocriene klieren

A

lever
- gal naar afvoergangen = exocrien
- palsma-eiwitten aan bloed = endocrien
–> dezelfde cellen

pancreas
- spijsverteringsenzymen = acinaire cellen = exocrien
- insuline & glucagon = eilandjees van Langerhand = endocrien
–> andere cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

lagen epitheel

A

epidermis = epitheel
lamina basalis
lamina propria
- dermis = bindweefsel
- hypodemris = vetlaag

-> epidermis + lamina’s = muscosa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

voeding epitheel

A

geen bloedvaten door lamina basalis
= voeding door diffusie lamina baslis & propria
= voeding afhankelijk van dichtheid lamina’s
- dikte bepaling van epitheel
-> papillen die zich uitsteken in de lamina basalis = vergroting contact opp
-> circulatie vloeistof
-> maculae adhaerentes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

lamina propria

A

= los bindweefsel
- rijk aan cellen
- fibroblasten, lymfocyten, plasmacellen, macrofagen, eosinofiel leukocyten & mastcellen
F. ondersteuning, bindingsplaats & voeding voor epitheel
-> onregelmatigheden vergroten oppervlakte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

regeneratie epitheel

A

-> voortdurende regeneratie
darm = 1 lagig epitheel: 1-4 dagen
huid = meerlagig epitheel: 2-3 weken
pancreas: vele maanden

mitose aan lamina basalis = kiemlaag = stratum germinativum
-> verschuiven naar oppervlakte
-> cellen aan oppervlakte worden afgescheiden
= afschilferen

17
Q

metaplasie

A

= verandering naar andere soort
= zowel reversibel/vrijblijvend

-> door fysiologische of pathologische omstandigheden
- rokers = meerrijig trilhaarepitheel brochii -> meerlagig plaveiselepitheel
- vitamine-A-tekort = meerrijig trilhaarepitheel bronchii & overgangsepihteel urineblaas -> meerlagig plaveisel epitheel

18
Q

cellen die ionen transporteren

A

voorkomen: cellen van nierbuisjes, cilindrische/kubisch epitheel, cellen speekselbuizen

kenmerken
1) dipe invaginaties = vergroten celoppervlak
2) interdigiaties met omliggende cellen
3)
= veel kanalen/pompen
= actief transport
= eiwitten & energie verbruik
goed zichtbare nucleus, goed RER & GA, veel mitoch
4) goed cytoskelet voor transport eiwitten

nieren: bloedzuiveren door filtratie
+ water & ionen recuperen

19
Q

cellen die door pinocytose transporteren

A

voorkomen: endotheel bloedcaten & mesothees lichaamsholten

kenmerken:
1) weinig celorganellen
2) veel pinocytose baalsjes aan basale/apicale membraan
3) goed cytoskelet voor transport
-> macromoleculen door membraan passeren
cytopempsis = endocytose -> exocytose

20
Q

cellendie chemische boodschappers transporteren

A

= reguleren van metabolisme

  • neurocriene cellen
    voorkomen: zenuwcel
    = synaps tussen receptor cel
    -> afscheiding in synaptische spleet
  • paracriene cellen
    voorkomen: mastcel
    = histine afscheiding
    -> reactie endotheelcellen
  • endocreine cellen
    productie eiwitten/steroïden/actieve aminen
    -> afgevenaan bloed -> naar doelcellen
21
Q

eiwit-synthetiserende cellen

A

voorkomen: alle cellen = vervanging celorganellen

  • synthese op vrije ribosomen
  • synthese op RER
    -> product in vesikels

kenmerken
1) goed RER
-> lange werpige cisternen ER met langwerpige mitoch
2) goed GA vol met secretie granulen
3) duidelijke nucleus met fijn verdeeld chromatine
-> werking RER = basofiel plasma

22
Q

voorbeelden eiwit-synthetiserende cellen

A

1) neutrofiele/eosinofiele granulocyten + macrofagen
–> lystische enzymen -> vesikels -> intercellulaire vertering

2) plasmacel & levercel
–> direct uitscheiden product

3) fibroblasten

4) acinaire cellen

23
Q

accinaire cellen

A
  1. basaal = sterk RER = basofiel
  2. centraal = ronde kern met fijn verdeelde chromatine
  3. apex van cel = opslag van uitscheidingstoffen = acunis piramide met polaire bouw

voorkomen
- pancreas = verteringsenzymen
- parotis

24
Q

APUD-process

A

= polypeptide ketens van laag moleculair evenwicht produceren
= hormanale productie
vb eilandjes van langerhand in pancreas
oorsprong: neurale lijst

APUD-process = amino precursor uptake & decarboxylation
= productie biogene aminen
1) tyrosine
2) dopamine
3) aminozuur-decarboxylase
= enzym
4) afwerking in GoA
5) biogene aminen opslaan
= noradrenaline, adrenaline! & 6-hydroxytrptamine

25
APUD-producerende cellen
voorkomen: kleinde celgroepen - alle cellen die hormonale polypeptide ketens van laag moleculair evenwicht produceren = endocriene klieren vb eilandjes van langerhand in pancreas oorsprong: neurale lijst APUD-process = amino precursor uptake & decarboxylation = productie biogene aminen 1) tyrosine 2) dopamine 3) aminozuur-decarboxylase = enzym 4) afwerking in GoA 5) biogene aminen opslaan = noradrenaline, adrenaline & 6-hydroxytrptamine kenmerken door functie: - slecht RER & GA - weinig basofiel plasma bij latent vermogen = alleen productie bij overmaat precursor
26
glycoproteïne producerende cellen
voorkomen: slijmbekercel & slijmnapce darmepitheel kenmerken: - opoping secreet granula apicale deel cel - goed RER basaal - GA apicaal celkern glycoproteïnen = 80% eiwit 20% koolhydraten = goed RER & goed GA glycosaminocylanen = 80% koolhydraten 20% eiwitten = goed RER & heel sterk GA -> synthese koolhydraten = ER & GA -> sulfatering = GA
27
sereuze cellen
voorkomen: - samen met mukeuze cellen in acinus - in speeklselklieren, parotis & mandibularis kenmerken - ronde cellen - fijn verdeeld chromatine - duidelijke nucleus - goed RER - basaal = celapex met secreetkorrels verschil mukeuze cellen - verschillende verhoudingen eiwitten & polysacchariden = overgang van sereus naar mukeus, tussenvorm = sero-mukeus
28
mukeuze cellen
voorkomen: samen met sereuze cellen in acinus in speeklselklieren, parotis & mandibularis kenmerken - slecht REER - afgeplatte kern - dicht chromatine - 1 grote verpakking producten verschil mukeuze cellen - verschillende verhoudingen eiwitten & polysacchariden = overgang van sereus naar mukeus, tussenvorm = sero-mukeus
29
myo-epithale cellen
voorkomen: types zweetklieren & melkklieren aan secretoire uitinde kenmerken - stervormig/lange cellen - centrale kern - lange cytoplasma-uitlopers met desmosomen aan secretoire uitindes - omvatten klier met armen ≈ armen - actine- & myosine filamenten = uitdrijving van secreet door hormoon vb: - zuigreflex zuigen baby = hormoon oxytocine = uitdrijven van melkalviolen in borstklier - iris -> zowel myo-eitheel als uitlopers
30
steroïd secernerende cellen
voorkomen: testes, ovarium & bijnier = endovriene cellen kenmerken door functie 1) vetmetabolisme - goed GER - veel lipide druppels 2) afscheiding - veelhoekige/ronde acidofiele cellen - ronde/langwerpige mito = transport - geen opslag van secreet = geen buffer extra: - centrale kern process 1. acetaat + substraten 2. cholesterol 3. in mito 4. pregnenol 5. progestragenen, androgenen & oestrogenen = coöpertiviteit
31
klieren in menselijk lichaam
Hypothalamus Hypofyse Schildklier Bijschilkklier Speekselklier Melkklier Bijnieren Geslachtsklieren Alvleesklier
32
voorbeelden productie klieren
marcomoleculaire stoffen - eiwitten vb pancreas - lipiden vb bijnier & talgklier - eiwit/koolhydraaten vb speekselklier - mengsels vb melkklier
33
uitzonderingen klieren
uitzonderingen - transport stoffen bloed -> klierlumen = zweetklieren - synthetische activiteit + ionentransport = speeksel klieren -> secretoire acini -> speekselbuizen met ionentransporterende cellen = cellen van Plünger