Celmembraam Flashcards
celafmetingen
grootte afh. v.
- verhouding oppervlakte/volume
= diffusie mogelijkheid
- controlecentrum v/d cel
grotere cel = verder van het controlecentrum = minder actief = lager metabolisme
microscopische afmetingen -> grote cellen vb: eierleggende dieren = 1cel
groter indivdu ≠ grotere cellen
celvorm
afh. v. functie
- wisselend
= amoebe beweging = vrije cellen
vb: leucocyten & macrofagen - constant
= vaste cellen vb: epiteel
of bewegende cellen door ander mechanisme vb: zaadcel
elementen i/h celmembraam
- lipiden
- eiwitten
- glycocalyx
- cholesterol
lipiden i/h celmembraam
opgebouwd uit glycerol = vrije vetzuren
= hoofdcomponent met 3 zijtakken
–> 1 tak vervangen door fosfaatgroep
= fosfolipiden
- fosfatidhylcholine
- fosfatidylethanolamine
fosfaatgroep zorgt voor polariteit
- polair-hydrofiel deel
= fosfaatgroep = de kop = wijst naar water
- apolair-hydrofoob deel
= vetzuurketens = de vertakkingen = naar binnenzijde
–> membraam vorming
dubbele fosfolipide laag met polaire delen naar vloeistofgericht
cholesterol i/h celmembraam
beperkt de mobiliteit v/h dubbele fosfolipiden membraam
eiwitten i/h celmembraam
komen voor als mozaïk patroon & bevatten zelf ook (a)polaire delen
- integrale eiwitten = doorheen de beide lagen v/h membraam
- perifere eiwitten = enkel aan de binnen-/buitenzijde v/h membraam
functies
1. structureel = vasthechtingen
2. enzym = omzettingen aan celmembraan
3. herkenningsmechanisme
4. receptoren
- neurotransmitters
- hormonen
- medicijnen
5. transport
- transporteiwitten = carriers = actief = bepaalde stoffen
- pompen = actief = ionen
- ionenkanalen = passief = ionen
glycocalyx i/h celmembraam
= dunne filamenteuze laag = cell coat
suikergroep (vertakte filamenten) gebonden op
- globulaire eiwitten = glycoproteïnen = ++
- fosfolipiden = glycolipiden = –
–> vormt netwerk
functies:
- bescherming: tegen fysische- & chemische invloeden
- transport: helpt bij transmembramaire transport (fago- & pinocytose
- celadhesie: het onderling binden van cellen samen met adhesiemoleculen & extracellulaire matrix
- contactinhibitie: informatie uitwisseling om metabolisme te laten dalen
- herkenningsmechanisme: antigenen zitten op de glycocalyx
speciale vormen v/h celmembraam
extracellulaire ruimte
- microvilli
- cilia
intracellulaire ruimte = junctionele complexen (meest bij epitheelcellen)
- zonula occludens = tight junction
- zonula adhearens = intermediate junction
- macula adhearens = desmosoom
- hemidesmosomen
- gap junctions = nexussen
mircovilli i/h celmembraam
= aanpassing aan de extracellulaire ruimte
= regelmatige langwerpige uitstulpingen aan het lumen
= gestreepte staafjeszoom
= gestreepte cuticula
= brush border
–> longitudinale bundels van microfilamenten (deel van microtubuli) & eiwitten
functie: oppervlakte van cel vergroten
voorkomen: cellen met resorptiefuncties
vb: darm & niertubulus cellen
cilia & flagel
= aanpassing aan de extracellulaire ruimte
cilia:
functie = gecoördineerde beweeglijkheid
voorkomen = luchtwegen (muscus & stofdeeltjes weg borstalen), eileiden (eicel–> uterus)
flagel:
functie = voortbewegen van cel
voorkomen = spermacel
structuur
1. basaallichaampje = kinetosoom
- apicale kant lichaam
- distaal gesloten
- proximale opening met uitlopers in cytoplasma
- centraal triplet van fibrillen
- 9 perfiere tripletten
- onderling verbonden door spaken
2. cilica = staart
- centraal duplet = axonema
- 9 perifere dubletten met A (13) & B (10) subeenheid
- onderling verbonden door spaken
werking
1. ontstaan = centriolen
2. contractie = dyeïne zorgt voor sliding filament = powerstroke = kwartslag
3. afbreken = trypsine voor spaken
zonula occludens
= tight junction
= gordel rond cel
functie: afsluiting intracellulairespleet tegen een lumen
structuur: puntvormige contacten = integrale proteïnen, tussen buitenbladen van 2 celmembramen
–> vormen aaneengesloten richels = eiwitcomplex
behoud plasticiteit: verplaatsbaarheid van proteïnen in celmembraam
- tight-/dichte epithelen
vb urineblaas
meer eiwitten = meeer sterk = minder beweging
–> omvorming kan - leaky-/lekke epithelen
vb: bijniertubulus
zonula adhearens
= intermediate junction
= junctioneel membraamsegment
functie = overbrengen spanningen
- inspierweefsel
- in harspierweefsel = myocard = fasciae adhaerans
structuur = ineengevlochten microfilamenten
1. intracellulair
- actine longituninaal
- alfa-actine = onderlinge bindingen
- viteline & caterine = bindingen aan celmembraan
2. extracellulair
- cadherine = binding met andere cel
macula adhearens
= desmosoom
= schijfvormige membraamzone
functie: steun
structuur:
1. cement in intercellulaire spleet = glycoporteinen
2. cadherine bind cellen
3. elektrondense schijf intracellulair
4. kreatine filamenten die een hairpin maken = steun
hemidesmosomen
= halve desmosoom
aan basale zijde:
epitheel x lamina basalis of andere onderliggende cellen
functie: connectoren met lamina basalis
-> mechanische kracht van 1 cel wordt over membraam verdeeld
nexus
= gap junction
= hydrofiele kanalen
functie: functionele koppeling voor intercellulaire communicatie, micromoleculern kunnen uitgewisseld worden
vb ionen (lage elektrische weerstand kanalen)
vaak in hart
structuur:
intracellulaire spleet: 20Å
partikels door dubbele fosfolipidenlaag verbinden met andere partikels van een aangrenzende cel = 2 hemiconnectines
-> communicatie buis
hemikannaal = een partikel dat niet is aangesloten op een aangrenzende cel
Transport door het celmembraam
- diffusie
- transporteiwitten
- endo- & exocytose
- osmose
difussie
door verschil in elektrochemisch gradient zal er een spontane verspreiding plaatsvinden zolang er geen (semi-permeabel)membraam tussen zit
= passieve diffusie
= constante beweging
-> eindtoestand maar moleculen blijven bewegen
factoren die permeabiliteit beïnvloeden
- groote van de moleculen
- lading van de moleculen
- vetoplosbaarheid
transporteiwitten
= permeasen
-> verschillend van cel tot cel
- activiteitscentrum naar buiten gericht
-> van 1e naar 2e activeitscentrum
ingang: permease + substraat
-> permeasesubtraatcomplex
-> vormverandering = transport
uitgang: permease + substraat
- type 1 & type 2
type 1 permeasen
= gefaciliteerd transport
= met concentratiegradient mee
= vermakkelijken
= passief transport