Veelvoorkomende vragen in examens

Question 1

Qu’est-ce que le premier alinéa nous
apprend?

Answer 1

Wat leer je in de eerste alinea?

Question 2

Que peut-on lire au premier alinéa?

Answer 2

Wat kun je lezen in de eerste alinea?

Question 3

Comment peut-on résumer le premier
alinéa?

Answer 3

Hoe kun je de eerste alinea samenvatten?

Question 4

Qu’est-ce qui ressort du premier alinéa?

Answer 4

Wat komt naar voren uit de eerste alinea?

Question 5

Qu’est-ce qui est décrit au premier
alinéa?

Answer 5

Wat wordt er beschreven in de eerste alinea?

Question 6

Qu’est-ce qui rend le mieux le contenu
du premier alinéa?

Answer 6

Wat geeft het beste de inhoud van de eerste
alinea weer?

Question 7

Quel est l’essentiel du premier alinéa?

Answer 7

Wat is het belangrijkste uit de eerste alinea?

Question 8

Que dit l’auteur au premier alinéa?

Answer 8

Wat zegt de auteur in de eerste alinea?

Question 9

Dans quel but l’auteur a-t-il écrit cet
article ?

Answer 9

Met welk doel heeft de schrijver dit artikel
geschreven?

Question 10

À quoi sert ce passage?

Answer 10

Waartoe dient deze passage, dit stukje tekst?

Question 11

À quoi servent ces exemples?

Answer 11

Waartoe dienen deze voorbeelden?

Question 12

Que peut-on déduire du premier alinéa?

Answer 12

Wat kun je afleiden uit de eerste alinea?

Question 13

Qu’est-ce que l’auteur veut montrer au
premier alinéa?

Answer 13

Wat wil de auteur laten zien met de eerste alinea?

Question 14

Qu’est-ce que le premier alinéa illustre ?

Answer 14

Wat laat de eerste alinea zien?

Question 15

Que peut-on conclure du premier
alinéa?

Answer 15

Wat kun je concluderen uit de eerste alinea?

Question 16

Comment cette phrase se rapporte-t-elle
à la phrase qui précède?

Answer 16

Hoe verhoudt zich deze zin tot de voorgaande

Question 17

De quel ton l’auteur parle-t-il?

Answer 17

Op welke toon spreekt de schrijver?

Question 18

L’auteur nous fait preuve de quel
sentiment?

Answer 18

Welk gevoel laat de schrijver hier blijken?

Question 19

Quelle est l’attitude de l’auteur?

Answer 19

Wat is de houding van de schrijver?

Question 20

Davantage

Answer 20

Vooral

Question 21

Parfois

Answer 21

Soms

Question 22

Peu

Answer 22

Weinig

Question 23

La plupart

Answer 23

Het merendeel

Question 24

Plusieurs

Answer 24

Verschillende

Question 25

Sans

Answer 25

Zonder

Question 26

Souvent

Answer 26

vaak

Question 27

Aucun

Answer 27

Geen enkele

Question 28

Baisser, la baisse

Answer 28

Dalen, de daling

Question 29

Chuter, la chute

Answer 29

Dalen, de daling

Question 30

Le combat

Answer 30

Het gevecht

Question 31

Démodé

Answer 31

Ouderwets, uit de mode

Question 32

Difficile

Answer 32

Moeilijk

Question 33

Diminuer, diminution

Answer 33

Verminderen

Question 34

Dur

Answer 34

Moeilijk, hard

Question 35

L’échec

Answer 35

Een mislukking

Question 36

L’effort

Answer 36

De inspanning

Question 37

Faible, la faiblessel, il faiblit zwak, de zwakte, hij zwakt af

Answer 37

Zwak, de zwakte, hij zwakt af

Question 38

Fâcheux

Answer 38

Kwalijk, slecht

Question 39

Faux, fausse

Answer 39

Fout

Question 40

Inquiétant

Answer 40

Verontrustend

Question 41

Limiter

Answer 41

Beperken

Question 42

Manque, il manque, un manque

Answer 42

gebrek, er ontbreekt, een gebrek aan

Question 43

Mauvais, mal, pire, pis

Answer 43

Slecht, erger, ergst (zeer negatief)

Question 44

Moins

Answer 44

Minder

Question 45

La mort

Answer 45

De dood

Question 46

Ne…jamais

Answer 46

Nooit

Question 47

Nuire, il nuit, il a nui

Answer 47

Schaden

Question 48

Pauvre, la pauvreté

Answer 48

Arm, de armoed

Question 49

La peur

Answer 49

De angst

Question 50

se plaindre, plaint, plaignent

Answer 50

Klagen, klaagt

Question 51

Le préjugé

Answer 51

Het vooroordeel

Question 52

Réduire, réduit

Answer 52

Verminderen

Question 53

Regretter

Answer 53

Betreuren, spijt hebben van

Question 54

Reprocher

Answer 54

Verwijten

Question 55

Rien

Answer 55

Niets

Question 56

Sous-estimer

Answer 56

Onderschatten