h7 FA-NL Flashcards
1
Q
les transports en commun
A
(m) het openbaar vervoer
2
Q
un moyen de
A
een vervoersmiddel
3
Q
la piste cyclable
A
het fietspad
4
Q
le réseau routier
A
het wegennetwerk
5
Q
couloir
A
de rijbaan
6
Q
le chemin de fer
A
de spoorweg
7
Q
interdire
A
verbieden
8
Q
relier
A
verbinden
9
Q
perturber
A
storen, verstoren, ontregelen
10
Q
faire la navette
A
pendelen, heen en weer reizen
11
Q
ralentir
A
vaart minderen
12
Q
la voie
A
de baan, rijbaan
13
Q
la déviation
A
een omleiding
14
Q
un embouteillage
A
een verkeersopstopping
15
Q
restreint
A
beperkt
16
Q
la compagnie aérienne
A
de luchtvaartmaatschappij